7.3.2.Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psycholoog drs. D.E.M. van Dijk, registerpsycholoog NIP, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 4 mei 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Op sociaal emotioneel gebied komt een beeld naar voren van een jongen met twee gezichten. Aan de ene kant lijkt de verdachte een introverte, brave en beleefde jongen, die niet goed uitdrukking kan geven aan zijn gevoels- en belevingswereld. Aan de andere kant wordt een meer gewiekste jongen zichtbaar die brutaal, tegendraads en oneerlijk kan zijn, pest, opstookt, domineert, bagatelliseert en externaliseert. Hij heeft in onvoldoende mate geleerd om grenzen te internaliseren waardoor hij beperkt intrinsiek gemotiveerd is om ander gedrag te laten zien. Hij lijkt zich hierbij mee te laten slepen door de groepsdynamiek waarin hij een leidersrol lijkt te vervullen.
Er bestaan zorgen rondom de gewetensontwikkeling van de verdachte. Wanneer hij wordt aangesproken op zijn gedrag is hij geneigd om de waarheid te verdoezelen en lijkt hij eraan gewend te zijn daar mee weg te komen. Hij geeft pas als hij er niet onderuit kan, schoorvoetend toe. Ook kan hij zich nogal laconiek en stoïcijns opstellen ten aanzien van ongewenst gedrag, waarmee hij er blijk van geeft de ernst van zaken niet (altijd) goed te kunnen inschatten. Een en ander leidt tot de conclusie dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis met vlak affect en agressieregulatieproblemen.
Over de verdenking van heling van de scooter is naar voren gekomen dat de verdachte zich er bewust van is dat hij de regels overtreden heeft. Echter, hij zegt hij zich niet te hebben kunnen inhouden, omdat hij het rijden op een scooter zo leuk vindt. De verdachte was, als gevolg van gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogen in de vorm van de geconstateerde gedragsstoornis, niet of onvoldoende intrinsiek gemotiveerd om andere gedragskeuzes te maken en zich te beheersen, liet zijn plezier en spanningsbehoefte prevaleren boven de belangen van anderen en heeft niet nagedacht over de mogelijke consequenties. Op hiervan adviseert onderzoekster om de verdachte feit 1, indien bewezen geacht, in licht verminderde mate toe te rekenen.
Bij het bespreken van feit 2 zet de verdachte verschillende niet met elkaar overeenkomende versies van het gebeuren uiteen en roept zijn taalgebruik onduidelijkheid en achterdocht op, waardoor geen duidelijk beeld is ontstaan van het denken, voelen en handelen van de verdachte in aanloop naar en ten tijde van dit tenlastegelegde feit, indien bewezen geacht.
Hieruit vloeit voort dat het niet mogelijk is om een uitspraak te doen over de mate waarin dit feit aan de verdachte toe te rekenen is.
Over de verdenking van de poging doodslag vertelt de verdachte dat hij aangever meerdere keren heeft gestoken. Het behoort tot de mogelijkheden dat het beeld van de verdachte als gevolg van de gedragsstoornis moeite heeft met het afremmen van ongewenst en negatief gedrag en zich door de agressieregulatieproblematiek die met de vastgestelde gedragsstoornis gepaard gaat, heeft laten meeslepen door zijn woede. Ook in aanloop naar het feit heeft de gedragsstoornis (in de vorm van gebrek aan remming, overschrijden regels e.d.) naar de mening van onderzoekster een rol gespeeld, aangezien de verdachte, ondanks dat hij het niet gewoon vond om te doen, zonder bezwaar een mes in bewaring heeft genomen. Als gevolg hiervan adviseert onderzoekster om dit feit, indien bewezen geacht, in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De verdachte positioneert zich als een brutale jongen, die tegendraads en oneerlijk kan zijn, pest, opstookt, domineert, bagatelliseert en externaliseert en moeite heeft om gedragsalternatieven te kiezen wanneer hij boos wordt. Hij is geneigd om zaken te ontkennen, de waarheid te verdraaien en lijkt geen belang te hechten aan aanpassing van zijn gedrag. Hij heeft in onvoldoende mate geleerd om grenzen te internaliseren waardoor hij beperkt intrinsiek gemotiveerd is om ander gedrag te laten zien. Deze manier van doen heeft een negatief effect op de kans op recidive. De verdachte heeft een toekomstperspectief en heeft aangegeven open te staan voor een (agressieregulatie) behandeling. In een-op-een situaties laat de verdachte zien dat hij in staat is om aangepast gedrag te vertonen. Het juridische kader en de hulpverlening zijn eveneens belangrijke beschermingsbronnen en bieden de verdachte (en ouders) de mogelijkheid zijn ongewenste gedrag nader te onderzoeken en aan te passen. Op basis van de bevindingen wordt het risico van recidive op gewelddadig gedrag als matig-hoog ingeschat.
Bij bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten wordt, in het kader van vermindering van de kans op recidive en het bevorderen van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte, individuele en gezinsgerichte behandeling noodzakelijk geacht. De gezinsgerichte behandeling kan plaatsvinden in de vorm van Forensische Ambulante Systeem Therapie (FAST) bij de Waag Nederland. Voor het individuele deel is een behandeling gericht op agressieregulatie aangewezen. Om ouders te ondersteunen bij het monitoren van de verdachte is intensieve begeleiding in de vorm van een individuele trajectbegeleiding harde kern aanpak met elektronisch controle (ITB-harde kern met EC) geïndiceerd, waarvoor door de jeugdreclassering reeds een haalbaarheidsonderzoek (met positieve uitkomst) is uitgevoerd. Vanwege de zorgsignalen en de mogelijkheid dat het gedragspatroon diep ingeslepen is, zou als de voorgestelde behandeling en begeleiding geen positief effect heeft op het gedrag van de verdachte gedacht kunnen worden aan een meer intensieve behandeling, bijvoorbeeld in de vorm van schematherapie. De noodzaak hiervan zou in overleg tussen de jeugdreclassering en de betrokken behandelaars nader bepaald kunnen worden. Indien de feiten bewezen worden geacht, wordt geadviseerd om een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie op te leggen met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden meewerken aan de hierboven omschreven behandeling en begeleiding.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 mei 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
Op meerdere domeinen zijn risico's naar voren gekomen die de kans op herhaling van delictgedrag vergroten. Hoewel ouders betrokken zijn bij de verdachte en bereid zijn hem te steunen, lijken zij onvoldoende toezicht te hebben gehad op de activiteiten van de verdachte buitenshuis en de leeftijdsgenoten met wie hij omgaat. Mede vanuit zijn huidig functioneren in de JJI is een beeld ontstaan dat de verdachte toetrekt naar antisociale jongeren en zich met hen wil profileren. Daarbij lijkt hij geweld te verheerlijken. Ook in de JJI hebben zich er meerdere incidenten voorgedaan, waarbij agressie een rol speelde en wat heeft geleid tot individuele programma's. De Raad maakt zich dan ook zorgen om de mogelijkheden van de verdachte om zijn emoties te reguleren en adequate oplossingen in te zetten in risicovolle situaties. Vanwege het laatste delict kan de verdachte niet meer terugkeren naar de school die hij bezocht. Momenteel bekijkt jeugdreclassering de mogelijkheden voor plaatsing bij 'Onderwijs Goed' in Zoetermeer, waar de verdachte zowel onderwijs als behandeling zou kunnen ontvangen.
De Raad sluit zich aan bij de adviezen die uit het Psychologisch Onderzoek naar voren zijn gekomen. Nu is gebleken dat HKA en EC haalbaar zijn gebleken, dient hierop te worden ingezet.
De delicten waarvan de verdachte wordt verdacht zijn (met name de laatste) fors en de
Raad is dan ook van mening dat een detentiestraf op zijn plaats is. De signalen dat de verdachte lijkt te verharden in de JJI vindt de Raad zorgelijk. Tegelijkertijd acht de Raad het van groot belang dat de behandeling vanuit de Waag start in combinatie met HKA en EC als voorwaarde, om de kans op herhaling te verkleinen.
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
• zich gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
• meewerkt aan de Harde Kern Aanpak;
• meewerkt aan elektronisch toezicht, zo lang als de jeugdreclassering dat nodig acht;
• zich houdt aan een gebiedsverbod voor Ridderkerk, zolang als de jeugdreclassering dit nodig acht;
• geen contact heeft met het slachtoffer van het laatste delict waarvan hij wordt verdacht;
• een positieve dagbesteding heeft in de vorm van onderwijs en/of werk;
• een positief ingevulde vrijetijdsbesteding heeft;
• de door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR) noodzakelijk bevonden hulpverlening accepteert en hieraan meewerkt, ook als dat inhoudt meewerken aan de behandeling vanuit de Waag.
waarbij aan JBRR opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Ter terechtzitting is als deskundige gehoord mevrouw A. de Graas, werkzaam bij JBRR. Zij heeft aangegeven dat JBRR het advies van de psycholoog volgt en dat de verdachte kan starten met onderwijs en begeleiding bij Onderwijs Goed. Systeemtherapie, zoals MST of FAST kan het beste plaatsvinden bij de Waag of een soortgelijke instelling.