ECLI:NL:RBROT:2020:4610

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
C/10/596069 / FA RK 20-3205
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op basis van de Wet zorg en dwang

Op 14 mei 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een verzoek tot rechterlijke machtiging tot opname en verblijf afgewezen, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een cliënt met een psychogeriatrische aandoening. Het verzoek was gebaseerd op artikel 26 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de cliënt lijdt aan dementie, er geen sprake was van verzet tegen de opname en het verblijf in de zorginstelling. Tijdens de mondelinge behandeling verklaarde de cliënt dat zij geen bezwaar had tegen het verblijf en de behandelaren bevestigden dat er geen verzet was waargenomen. De rechtbank concludeerde dat de opname en het verblijf niet noodzakelijk waren om ernstig nadeel te voorkomen, aangezien de cliënt zich rustig gedroeg en de noodzakelijke zorg accepteerde. Daarom werd het verzoek afgewezen. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/596069 / FA RK 20-3205
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 14 mei 2020 betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 26 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het Centrum Indicatiestelling Zorg,hierna: CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënt],
geboren op [geboortedatum cliënt] , [geboorteplaats cliënt] ,
hierna: cliënt,
wonende te Aafje, locatie de Vijf Havens, Zevenkampse Ring 40, 3068 PZ Rotterdam,
advocaat mr. R.F. Nelisse te Schiedam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 7 mei 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
 het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van 7 april 2020;
 de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door J.P. Scholten, arts, van 24 april 2020;
 de aanvraag voor een rechterlijke machtiging van 6 mei 2020;
 de verklaring van de zorgaanbieder Aafje van de accommodatie waarin cliënt is opgenomen van 10 april 2020;
 het zorgplan van 7 april 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 14 mei 2020. Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen telefonisch gehoord, omdat het houden van een fysieke zitting vanwege het coronavirus niet mogelijk was:
 cliënt met haar hierboven genoemde advocaat;
 L.L. Liem, specialist ouderengeneeskunde, en
 A. van Leeuwen, psycholoog, beiden verbonden aan Aafje.

2..Beoordeling

2.1.
De rechter kan op verzoek van het CIZ een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in een geregistreerde accommodatie verlenen als bedoeld in artikel 24 lid 1 Wzd. De machtiging kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter het gedrag van de cliënt als gevolg van haar psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan leidt tot ernstig nadeel. Daarnaast zijn de opname en het verblijf noodzakelijk om het nadeel te voorkomen of af te wenden en zijn er geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.2.
Weliswaar is gebleken dat er ten aanzien van cliënt sprake is van een psychogeriatrische aandoening (dementie) en dat deze aandoening (kan) leiden tot ernstig nadeel, niet gebleken is evenwel dat er sprake is van verzet tegen de opname en het verblijf bij de zorgaanbieder. Tijdens de mondelinge behandeling verklaart cliënt dat zij geen bezwaar heeft tegen het verblijf in de accommodatie. Ook de behandelaren hebben de afgelopen tijd geen verzet gezien bij cliënt. Zij verblijft rustig op de afdeling, is niet meer boos, eet en drinkt goed en laat de noodzakelijke zorg toe. De rechtbank stelt daarmee vast dat de cliënt zich niet langer lijkt te verzetten tegen de opname en het verblijf op de gesloten afdeling, waardoor een besluit op grond van artikel 21 Wzd in de rede ligt. Gelet op het voorgaande wordt het verzoek afgewezen.

3..Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is op 14 mei 2020 mondeling gegeven door mr. G.P. van de Beek, rechter, in tegenwoordigheid van S.M. Plaisier-van Welie, griffier en op 25 mei 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.