Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- mr. L.F.P. Coehorst, advocaat van verzoekster;
- [verweerder] ;
Rechtbank Rotterdam
Op 19 mei 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure die was aangespannen door SVEA FINANS NEDERLAND B.V. tegen een verweerder die in een toestand van betalingsonmacht verkeert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, ondanks het feit dat hij de factoringovereenkomst heeft ondertekend, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de onbetaald gelaten vordering van verzoekster, die bedraagt € 105.702,39. De verweerder heeft erkend dat hij de overeenkomst mede heeft ondertekend en kan zijn aansprakelijkheid niet afwentelen op een onderaannemer die hij heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat er summierlijk bewijs is van het bestaan van feiten die aantonen dat de verweerder heeft opgehouden te betalen, en dat er sprake is van een pluraliteit van schuldeisers.
De rechtbank heeft de verzoeken van de verweerder om uitstel van de procedure afgewezen en heeft besloten om het faillissement van de verweerder uit te spreken. In de uitspraak is mr. B.A. Cnossen benoemd tot rechter-commissaris en mr. J. de Vries tot curator. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier was niet in staat om het vonnis te ondertekenen. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.