ECLI:NL:RBROT:2020:4608

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
20-216
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsaanvraag door SVEA FINANS NEDERLAND B.V. tegen verweerder wegens betalingsonmacht

Op 19 mei 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure die was aangespannen door SVEA FINANS NEDERLAND B.V. tegen een verweerder die in een toestand van betalingsonmacht verkeert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, ondanks het feit dat hij de factoringovereenkomst heeft ondertekend, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de onbetaald gelaten vordering van verzoekster, die bedraagt € 105.702,39. De verweerder heeft erkend dat hij de overeenkomst mede heeft ondertekend en kan zijn aansprakelijkheid niet afwentelen op een onderaannemer die hij heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat er summierlijk bewijs is van het bestaan van feiten die aantonen dat de verweerder heeft opgehouden te betalen, en dat er sprake is van een pluraliteit van schuldeisers.

De rechtbank heeft de verzoeken van de verweerder om uitstel van de procedure afgewezen en heeft besloten om het faillissement van de verweerder uit te spreken. In de uitspraak is mr. B.A. Cnossen benoemd tot rechter-commissaris en mr. J. de Vries tot curator. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier was niet in staat om het vonnis te ondertekenen. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [nummer]
Uitspraak: 19 mei 2020
VONNIS op het op 6 april 2020 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SVEA FINANS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Reeuwijk,
verzoekster,
advocaat mr. L.F.P. Coehorst,
strekkende tot faillietverklaring van:
[verweerder],
[adres] ,
[woonplaats] ,
verweerder.

1.De procedure

De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis (hierna: TARIC), verzoekster en verweerder schriftelijk geïnformeerd over de behandeling van onderhavig verzoekschrift ter zitting van 12 mei april 2020 onder toezending van een formulier waarop verzoekster en verweerder hun standpunt naar voren konden brengen, met de mededeling dat dit formulier uiterlijk voor 14:00 uur op de dag voorafgaande aan de behandeling door de griffie dient te zijn ontvangen.
Van verzoekster en verweerder zijn de voornoemde formulieren met bijlagen ontvangen ter griffie van deze rechtbank.
Ter zitting van 12 mei 2020 zijn, conform TARIC, telefonisch gehoord:
  • mr. L.F.P. Coehorst, advocaat van verzoekster;
  • [verweerder] ;
De uitspraak is bepaald op heden.
Bij e-mail van 18 mei 2020 heeft verweerder naar aanleiding van de zitting aanvullende documenten overgelegd. Deze stukken zijn echter toegezonden op het moment dat al een datum voor uitspraak was bepaald en zullen dus bij de beoordeling buiten beschouwing worden gelaten.

2.De standpunten

Verzoekster heeft het faillissement van verweerder aangevraagd stellende dat verweerder verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu hij zowel de vordering van verzoekster, ad € 105.702,39, als andere vorderingen onbetaald laat. Volgens verzoekster heeft verweerder de vordering erkend mede gezien de betalingsregeling die verweerder in het verleden heeft getroffen. De steunvordering bestaat uit een schuld aan BDS2 Nederland B.V.
Verweerder geeft aan dat hij weliswaar in privé de tussen partijen aangegane factoringovereenkomst mede heeft ondertekent, maar meent dat Jobspecialist B.V. dient te betalen. Tevens heeft verweerder aangegeven dat hij in verband met ziekte tijdelijk het project heeft overgedragen aan een onderaannemer zodat deze onderaannemer voor die periode aansprakelijk moet worden gehouden. Tot slot vraagt verweerder meer tijd zodat er op termijn een voorstel kan worden gedaan.
Door verzoekster is het verzoek om uitstel niet geaccepteerd.

3.De beoordeling

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 lid 3 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar verkeert in een toestand dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze.
Ten aanzien van de vordering van verzoekster heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet voor deze onbetaald gelaten vordering kan worden aangesproken. Verweerder heeft erkend dat hij de factoringovereenkomst mede heeft ondertekend. Dat blijkt ook uit de door verzoekster overgelegde stukken. Daarmee staat zijn aansprakelijkheid vast. Daarnaast is verweerder verantwoordelijk voor de personen die hij inschakelt, zodat hij deze aansprakelijkheid niet kan afwentelen op een onderaannemer.
De door verzoekster aangevoerde en onderbouwde steunvorderingen worden niet door verweerder betwist. Gezien het voorgaande staat de pluraliteit van schuldeisers vast.
De rechtbank oordeelt dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoekster en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling van het onderhavige rekest nog langer aan te houden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart [verweerder] , voornoemd, in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. B.A. Cnossen, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. J. de Vries, advocaat te Rotterdam;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerden gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2020 te 10.00 uur. [1]
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.