ECLI:NL:RBROT:2020:4549

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
RK 20/212
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een faillissementsverzoek op basis van hoofdelijke aansprakelijkheid en onevenredigheid van belangen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot faillietverklaring van de besloten vennootschap CIJFERAAR B.V., ingediend door de vennoot van de onderneming. Verzoekster heeft op 6 april 2020 een faillissementsverzoek ingediend, stellende dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen, met een openstaande vordering van € 12.096,93. De rechtbank heeft de zaak behandeld onder de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken (TARIC) vanwege de coronacrisis, waarbij partijen schriftelijk en telefonisch hun standpunten konden inbrengen.

Tijdens de zitting op 12 mei 2020 is gebleken dat verweerster bereid is om een betalingsregeling te treffen, maar dat zij eerst een overzicht van de facturen en verrichte werkzaamheden van verzoekster wenst. De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat, hoewel verzoekster recht heeft op betaling van haar vorderingen, het faillissementsverzoek niet in redelijkheid kan worden toegewezen. Dit is gebaseerd op de hoofdelijke aansprakelijkheid van de (voormalig) vennoten en het feit dat verweerster zich in een schuldhulpverleningstraject bevindt. De rechtbank concludeert dat de belangen van verweerster zwaarder wegen dan het belang van verzoekster bij het faillissement.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, oordelend dat verzoekster momenteel niet in redelijkheid tot uitoefening van de bevoegdheid tot het aanvragen van het faillissement kan komen, gezien de onevenredigheid tussen de belangen van beide partijen. De beschikking is gegeven door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [nummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CIJFERAAR B.V.
gevestigd te Vlaardingen
verzoekster
advocaat: mr. H.A.A. Voermans
strekkende tot faillietverklaring van:
[verweerster]
wonende te [woonplaats]
verweerster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 6 april 2020 een verzoek strekkende tot het uitspreken van het faillissement van verweerster bij de rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis (hierna: TARIC), verzoekers en verweerder schriftelijk geïnformeerd over de behandeling van onderhavig verzoekschrift ter zitting van 12 mei 2020 onder toezending van een formulier waarop verzoekster en verweerster hun standpunt naar voren konden brengen, met de mededeling dat dit formulier uiterlijk voor 14:00 uur op de dag voorafgaande aan de behandeling door de griffie dient te zijn ontvangen.
Ter zitting van 12 mei 2020 zijn, conform TARIC, telefonisch gehoord:
  • mr. H.A.A. Voermans, advocaat van verzoekster;
  • [verweerster]
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Verzoekster heeft het faillissement van verweerster aangevraagd stellende dat verweerster verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu zij zowel de vordering van verzoekster ad € 12.096,93 als andere vorderingen onbetaald laat. Verzoekster heeft in opdracht en voor rekening van verweerster boekhoud- en adminstratiewerkzaamheden verricht in de periode dat verweerster, tezamen met [naam] , vennoot was van de vennootschap onder firma PMI Rotterdam.
Verweerster is bereid, middels een betalingsregeling, te betalen maar wil eerst, mede om de hoogte van de vordering te kunnen vaststellen, van verzoekster een volledig overzicht van de facturen met een specificatie van de verrichte werkzaamheden en bijbehorende datum. Met haar overige schuldeisers heeft verweerster een betalingsregeling getroffen. Daarnaast heeft verweerster, zo blijkt uit de overgelegde brief van 4 maart 2020 van Zuidweg & Partners, zich aangemeld bij de schuldhulpverlening maar die hulpverlening is door de Coronacrisis stil komen te liggen.

3.De beoordeling

Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat verzoekster aanspraak kan maken op volledige betaling van haar vorderingen en dat haar bij uitblijvende betaling in beginsel de bevoegdheid toekomt om het faillissement van verweerster aan te vragen. Dit kan evenwel anders zijn indien verzoekster geen redelijk belang heeft bij het doen uitspreken van het faillissement van een schuldenaar of verzoekster niet in redelijkheid kan komen tot uitoefening van die bevoegdheid om faillietverklaring te verzoeken, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening daarvan en het belang dat daardoor wordt geschaad.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat het thans voorliggende verzoek niet los kan worden gezien van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de (voormalig) vennoten voor de vordering. Desgevraagd heeft verzoekster aangegeven dat de andere vennoot thans, middels een betalingsregeling, op de vordering betaalt, zodat deze vordering niet onbetaald wordt gelaten. Tevens heeft verweerster aangegeven dat zij eveneens bereid is een betalingsregeling te treffen zodra de hoogte van de vordering duidelijk is. Onder deze omstandigheden had het op de weg van verzoekster gelegen om aannemelijk te maken dat niet van haar kan worden gevergd dat zij alleen genoegen dient te nemen met de bestaande betalingsregeling en/of waarom het tot stand komen van een betalingsregeling met verweerster niet kan worden afgewacht, althans dat dit belang dient te prevaleren boven de belangen van verweerster. Haar stellingen dat de hoofdvordering (deels) en het bestaan van steunvorderingen wordt erkend en in geval van faillissement de curator orde op zaken kan stellen, overtuigt niet. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat verweerster thans bezig is met een schuldhulpverleningstraject om op deze wijze tot een oplossing te komen voor de bestaande schuldenlast, waaronder ook de vordering van verzoekster.
De rechtbank oordeelt derhalve dat verzoekster momenteel niet in redelijkheid tot uitoefening van de bevoegdheid tot het aanvragen van het faillissement van verweerster kan komen, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening daarvan en het belang dat daardoor wordt geschaad. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 14 mei 2020 gegeven door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier. [1]

Voetnoten

1.