Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- mr. H.A.A. Voermans, advocaat van verzoekster;
- [verweerster]
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot faillietverklaring van de besloten vennootschap CIJFERAAR B.V., ingediend door de vennoot van de onderneming. Verzoekster heeft op 6 april 2020 een faillissementsverzoek ingediend, stellende dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen, met een openstaande vordering van € 12.096,93. De rechtbank heeft de zaak behandeld onder de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken (TARIC) vanwege de coronacrisis, waarbij partijen schriftelijk en telefonisch hun standpunten konden inbrengen.
Tijdens de zitting op 12 mei 2020 is gebleken dat verweerster bereid is om een betalingsregeling te treffen, maar dat zij eerst een overzicht van de facturen en verrichte werkzaamheden van verzoekster wenst. De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat, hoewel verzoekster recht heeft op betaling van haar vorderingen, het faillissementsverzoek niet in redelijkheid kan worden toegewezen. Dit is gebaseerd op de hoofdelijke aansprakelijkheid van de (voormalig) vennoten en het feit dat verweerster zich in een schuldhulpverleningstraject bevindt. De rechtbank concludeert dat de belangen van verweerster zwaarder wegen dan het belang van verzoekster bij het faillissement.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, oordelend dat verzoekster momenteel niet in redelijkheid tot uitoefening van de bevoegdheid tot het aanvragen van het faillissement kan komen, gezien de onevenredigheid tussen de belangen van beide partijen. De beschikking is gegeven door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier.