ECLI:NL:RBROT:2020:4540

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
22 mei 2020
Zaaknummer
ROT 20_2359
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake sluiting woning na aantreffen hennepkwekerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 mei 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeksters, die de sluiting van hun woning door de burgemeester van Dordrecht aanvechten. De burgemeester had besloten de woning voor drie maanden te sluiten na het aantreffen van een professionele hennepkwekerij met 234 hennepplanten. Verzoeksters, die de bewoners en eigenaar van de woning zijn, hebben bezwaar gemaakt tegen deze sluiting en verzochten de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld zonder fysieke zitting, maar via telefonische hoorzittingen op 8 mei 2020.

De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is om tot sluiting over te gaan en dat hij daarbij beleidsvrijheid heeft. De rechter dient de invulling van deze bevoegdheid met terughoudendheid te toetsen. In dit geval is vastgesteld dat er verzwarende omstandigheden aanwezig zijn, zoals het aantal aangetroffen hennepplanten en de illegale aftap van elektriciteit. Verzoeksters hebben aangevoerd dat de burgemeester niet goed heeft gemotiveerd waarom in hun geval van een waarschuwing is afgeweken, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester de sluiting gerechtvaardigd heeft kunnen achten.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de sluiting noodzakelijk en evenredig is. De belangen van verzoeksters wegen niet op tegen de algemene belangen die gediend zijn met de sluiting van de woning. De voorzieningenrechter benadrukt dat de sluiting ook een signaal afgeeft aan de buurt dat er geen criminele activiteiten meer plaatsvinden vanuit de woning. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2359
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 mei 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoekster 1] , te [woonplaats verzoekster 1] , verzoekster I, en

[naam verzoekster 2], te [woonplaats verzoekster 2] , verzoekster II, samen verzoeksters,
gemachtigde: mr. R.S. Boonstra
en

de burgemeester van Dordrecht, verweerder,

gemachtigde: mr. D.C. Alblas.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten ten aanzien van verzoeksters van 24 april 2020 (hierna: de sluiting) heeft verweerder aan verzoeksters een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van een sluiting van de woning aan [adres] (de woning) voor de duur van drie maanden vanaf 8 mei 2020 om 14:30 uur.
Verzoeksters hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vanwege het coronavirus is er geen fysieke zitting gehouden in het gerechtsgebouw. De gemachtigde van verzoeksters, verzoeksters en de gemachtigde van verweerder zijn op
8 mei 2020 telefonisch gehoord door de voorzieningenrechter.

Overwegingen

1. Uit een hennepinformatiebericht van de politie Eenheid Rotterdam ( [procesverbaalnummer] ) van 27 februari 2020 blijkt dat op 19 februari 2020 in het onderhuis van de woning een hennepkwekerij met 234 hennepplanten is aangetroffen. Al het materiaal bestemd voor het kweken van hennep en de hennepplanten is inbeslaggenomen en vernietigd. De kwekerij was voorzien van assimilatielampen, koolstoffilters en een afzuiginstallatie. Verder komt uit het hennepinformatiebericht naar voren dat er een indicatie was van eerdere oogsten. De elektra voor de kwekerij werd illegaal afgetapt. Verzoeksters zijn de bewoners van de woning. Verzoekster I is er tevens de eigenaar van. Op 12 maart 2020 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt tot de sluiting. Verzoeksters hebben hun zienswijzen op dit voornemen naar voren gebracht. Vervolgens heeft verweerder de sluiting gelast.
2. Aan de sluiting ligt de informatie uit het hennepinformatiebericht ten grondslag. Volgens verweerder blijkt daaruit dat artikel 3 van de Opiumwet is overtreden en dus is op grond van artikel 13b van de Opiumwet en het daarbij behorende handhavingsbeleid sluiting gelast. In geval van verzoeksters zijn er verzwarende omstandigheden, te weten het aantal aangetroffen hennepplanten, de indicatie van eerdere oogst(en) en de illegale aftap van elektra. Verzoekster I wordt daarnaast nog het verwijt gemaakt dat zij bewust een professionele hennepkwekerij in haar woning heeft geëxploiteerd dan wel de exploitatie ervan heeft toegestaan. De persoonlijke belangen van verzoeksters wegen voor verweerder minder zwaar dan de belangen die met sluiting zijn gediend.
3. Als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
4. Ter uitvoering van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet heeft verweerder een handhavingsbeleid vastgesteld: Coffeeshops in Dordrecht
Gedoog- en handhavingsbeleid op grond van artikel 13b Opiumwet, dit beleid is vastgesteld op 25 juli 2013 en aangevuld op 30 september 2015 en in werking getreden op 1 november 2015 "Beleidsregels artikel 13b Opiumwet, wijziging 2015".
In hoofdstuk 7 is het beleid beschreven ingeval van handhaving bij andere gebouwen dan gedoogde coffeeshops.
“Bij de toepassing van bestuursdwang wordt gekozen voor de sluiten van het betrokken pand. Dit wordt gezien als de meest effectieve maatregel om de overtredingen van de Opiumwet – en de daarmee gepaard gaande aantasting van de openbare orde – te beëindigen en herhaling te voorkomen.”
(…)
“Ingeval van een eerste overtreding bij het aantreffen van softdrug wordt een waarschuwing gegeven.”
“Aan de aanvulling van 30 september 2015 heeft verweerder ten grondslag gelegd, dat hij op 17 juli 2013 beleidsregels heeft vastgesteld met betrekking tot de wijze waarop hij
toepassing geeft aan de hem op grond van artikel 13b Opiumwet toekomende bevoegdheid;
dat in dat beleid onder andere is bepaald hoe bestuurlijk wordt opgetreden indien in een pand softdrugs in een handelshoeveelheid of voor de handel bestemd worden aangetroffen;
dat hij daadkrachtig wenst op te treden tegen hennepteelt;
dat hij daartoe gebruik wenst te maken van artikel 13b Opium wet om panden waarin hennepplantages worden aangetroffen te sluiten;
dat hij bij verzwarende omstandigheden direct tot sluiting over wenst te gaan zonder voorafgaande waarschuwing;
(…)
de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet, zoals vastgesteld op 17 juli 2013, in
die zin te wijzigen dat in hoofdstuk 7, onder de tabel met maatregelen de volgende tekst als
ingelast moet worden beschouwd:
Indien sprake is van verzwarende omstandigheden kan de burgemeester besluiten om de waarschuwing over te slaan en direct te sluiten, of besluiten tot een langere sluiting. Of sprake is van verzwarende omstandigheden wordt bepaald aan de hand van de volgende criteria:
a. Wat de impact is van de hennepkwekerij op de directe omgeving voor de openbare orde en veiligheid en de leefomgeving. Deze kan in een woonwijk groter zijn dan op een bedrijventerrein, maar dit is uiteraard ook afhankelijk van overige omstandigheden.
b. De hoeveelheid aangetroffen soft- en/of harddrugs. Naarmate deze groter is, kan dit een
aanwijzing zijn dat het gebruik van het pand in de keten van drugsproductie, -bewerking en -handel meer impact heeft, zodat dit een verdergaande maatregel kan rechtvaardigen.
c. De mate waarin het pand betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aan de orde is. Aanwijzingen hiervoor zijn niet alleen (waarnemingen van) bezoek door personen die met drugshandel en/of gebruik in verband staan, maar kunnen onder meer ook zijn gelegen in de aanwezigheid van weegschalen, grote hoeveelheden contant geld, materialen of voorwerpen waarmee drugs bewerkt kunnen worden, etc.
d. Of, en zo ja in welke mate de eigenaar van een woning of lokaal bij de overtreding van de
Opiumwet was betrokken. Het risico dat een pand met toepassing van artikel 13b Opiumwet wordt gesloten bij het aantreffen van drugs, is inherent verbonden aan het verhuren van een pand. Een verhuurder kan kiezen aan wie hij zijn pand verhuurt, en de gevolgen van die keuzen mogen blijkens jurisprudentie voor zijn risico worden gelaten. Van de eigenaar van een huurwoning mag overigens redelijkerwijs worden verlangd dat hij zich (met enige regelmaat) op de hoogte stelt van het gebruik dat van het gehuurde wordt gemaakt. De bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting over te gaan, staat dus tot op zekere hoogte los van de vraag of een eigenaar iets te verwijten valt. De bestuurlijke handhaving is ook geen punitieve sanctie. Het doel is vooral om het gewenste woon- en leefklimaat te herstellen, en ten behoeve daarvan onder meer 'de loop uit het pand te halen'. Ook daarbij kan overigens de betrokkenheid en/of houding van de eigenaar wel degelijk relevant zijn, en dus mede een rol spelen in de op te leggen sanctie. Bij een actief in de illegale exploitatie betrokken eigenaar is de kans op herhaling immers groter dan bij een totaal onwetende eigenaar.
e. Overige relevante feiten en omstandigheden.”
(…)
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5. Niet in geschil is dat verweerder in deze zaak op grond van artikel 13b van de Opiumwet in beginsel tot sluiting bevoegd is. Bij de uitoefening van die bevoegdheid heeft verweerder beleidsvrijheid. De rechter dient de invulling van die bevoegdheid door de burgemeester dus met enige terughoudendheid te toetsen. Uit vaste rechtspraak volgt verder dat bij een eerste overtreding een waarschuwing of soortgelijke maatregel uitgangspunt dient te zijn. In ernstige gevallen mag daarvan worden afgeweken. De burgemeester moet bij de uitoefening van zijn bevoegdheid een kenbare en zorgvuldige afweging maken van alle relevante feiten en omstandigheden om te beoordelen of de situatie zo ernstig is dat sluiting moet volgen, of dat met een waarschuwing of een andere, minder ingrijpende, maatregel kan worden volstaan. Daarnaast moet de burgemeester onderzoeken of zich omstandigheden voordoen die op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, zo bijzonder zijn in de zin van artikel 4:84 van de Awb, dat handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840).
6. Verzoeksters voeren aan dat, gelet op het beleid dat verweerder voert, volstaan had moeten worden met een bestuurlijke waarschuwing. Het gaat immers om een eerste overtreding. Verweerder heeft niet goed gemotiveerd waarom in hun geval is afgeweken van die waarschuwing als uitgangspunt. Ook nu een professionele kwekerij is aangetroffen had volgens het beleid de burgemeester moeten worden volstaan met een waarschuwing. De verzwarende omstandigheden die verweerder noemt in de bestreden besluiten zijn bij een professionele kwekerij altijd aan de orde en kunnen dus niet op zichzelf ook nog eens als verzwarend worden aangemerkt. Er zijn geen aanwijzingen dat de woning bekend stond als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is, noch van andere relevante strafbare feiten en zijn er geen antecedenten. Naaste omwonenden hebben niets opgemerkt. Verzoeksters wijzen op de verklaringen hierover van hun directe buren. Er was ook geen indicatie voor meerdere oogsten. Het openbaar ministerie legt verzoekster I ten laste dat zij in de periode van 5 november 2019 tot 28 januari 2020 hennep heeft geteeld. Dit is een periode van 12 weken. In zijn algemeenheid is bekend dat er 10 weken nodig zijn voor één oogst. Meer dan één oogst kan er dan niet zijn geweest.
7.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het door verweerder toegepaste beleid niet onredelijk. Er is een professionele kwekerij met een omvang van 234 planten voorzien van assimilatielampen, koolstoffilters, afzuiginstallatie en ventilatoren aangetroffen. De burgemeester heeft de melding in het hennepinformatiebericht dat er een indicatie van eerdere oogsten is daarbij mogen betrekken. Uit de politiegegevens komt naar voren dat verzoekster I heeft verklaard dat ze eerst bij wijze van proef is begonnen met de teelt van stekken, dat die proef is mislukt, dat zij, althans een derde met haar medeweten, vervolgens in november 2019 is gestart met professionele teelt. De oogst hiervan heeft zij afgestaan aan deze derde. Daarvoor ontving zij naar eigen zeggen € 2.800,-. Vervolgens is zij na de oogst een nieuwe kweekronde gestart met nieuwe hennepstekken.
7.2
De woning is in beeld gekomen na een melding bij misdaad anoniem. Daarmee is aannemelijk dat de woning binnen de keten van hennepkweek en – handel een bepaalde bekendheid had als drugspand. Ook als geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd, mag als in een woning een professionele kwekerij wordt aangetroffen aangenomen worden dat de woning een rol vervult binnen die keten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435). Verder heeft verweerder terecht de verwijtbaarheid van verzoekster I en het gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of omwonenden bij de maatregel betrokken. Het in werking hebben van een installatie als deze, in combinatie met het ongecontroleerd aftappen van stroom, is brandgevaarlijk.
7.3.
Als sluiting van de woning noodzakelijk wordt geacht, neemt dit niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Verzoeksters betwisten dat. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting voor verzoeksters van belang (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912). Verzoeksters hebben aangevoerd dat zij in een moeilijke periode zitten. Verzoekster I heeft daarom een hennepkwekerij in de woning toegestaan. Verzoekster I heeft hiervan ontzettend veel spijt en ziet in dat zij zich onverantwoordelijk heeft gedragen. Volgens verzoeksters is niet gebleken dat er door de aanwezigheid van de hennepkwekerij onrust was onder de buurtbewoners, die door sluiten van de woning wordt weggenomen. Verzoeksters wijzen verder op de kwetsbare psychische gezondheid van verzoekster II. Verzoekster II is in het verleden enkel malen psychotische geworden en opgenomen geweest in een psychiatrische kliniek. Thans wordt de behandeling ambulant voortgezet, zo blijkt uit een verklaring van 1 mei 2020 van psychiater R. van der Lem en GGZ Agoog E. Tekin. Tot slot stellen verzoeksters niet de mogelijkheid te hebben om op zo korte termijn een ander verblijf te regelen, mede doordat zij geen financiële ruimte hebben. Recent heeft een medewerker van het Sociaal Wijkteam Centrum naar aanleiding van hun hulpverzoek medegedeeld dat er op dat moment geen vervangende woonruimte of crisisopvang beschikbaar was.
7.4.
Gevolg van een sluiting is altijd dat betrokkenen de woning moeten verlaten. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is dit op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 augustus 2019 ECLI:NL:RVS:2019:2912). Dat kan anders zijn als de betrokkene een specifieke binding met de woning zelf heeft, bijvoorbeeld vanwege een medische situatie. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting.
7.5.
Er is een verklaring overgelegd van psychiater R. van der Lem en GGZ Agoog E. Tekin. Daar komt uit naar voren dat een tijdelijke verhuizing de klachten van betrokkene kan verergeren en destabiliserend kan werken, maar niet dat verzoekster II vanwege haar psychische klachten en/of succesvolle behandeling ervan aan de woning zelf is gebonden. Verzoekster II is stabiel met medicatie en begeleiding. In de omstandigheid dat onder de coronacrisis begeleiding van verzoekster II al moeilijk is, is geen omstandigheid om van sluiting van de woning af te zien. Dat verzoeksters niet in staat zijn zelf voor vervangende woonruimte te zorgen is onvoldoende komen vast te staan. Ter zitting heeft verzoekster I aangevoerd dat zij sedert het uitbrengen van het voornemen naar woonruimte zoekt. Verweerder heeft verzoeksters gewezen op bemiddeling door het Sociaal Wijkteam. Verzoeksters hebben daarmee contact gehad en hen is verteld dat zij zich voor ondersteuning officieel dienen aan te melden. Verder is er in de Drechtsteden in ieder geval opvang mogelijk bij het Leger des Heils, aldus de medewerker van het Sociaal Wijkteam. Tot slot is in de evenredigheidsbeoordeling nog van belang dat de gevolgen van de sluiting van de woning voor verzoeksters beperkt (in tijd) is. De woning is eigendom van verzoekster I. Dus kunnen zij na drie maanden daarin terugkeren.
7.6.
Daartegenover mocht verweerder de algemene belangen die gediend zijn met het sluiten van de woning laten prevaleren boven de belangen van verzoeksters. Verweerder heeft groot belang mogen hechten dat het feit dat de sluiting van de woning zichtbaar is voor de buurt en kenbaar voor de omgeving. Zo wordt een signaal afgegeven dat vanuit de woning niet langer criminele activiteiten worden ontplooid en dat de woning niet meer in gebruik is als hennepkwekerij. In bezwaar zal de sluiting naar verwachting dan ook in stand kunnen blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 20 mei 2020 in gedaan door mr. A.P. Hameete, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. S.R. Jonkergouw, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare zitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.