In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de beëindiging van een franchiseovereenkomst tussen KOP & SCHOUDERS CONCEPTS & PROMOTIONAL SERVICES B.V. (K&S) en FIVE P PROMOTIONS B.V. (Five) centraal. De rechtbank deed uitspraak op 13 mei 2020, na een procedure die begon met een deelvonnis op 13 november 2019. K&S en HPP, de eiseressen in conventie, vorderden betaling van bedragen die volgens hen door Five verschuldigd waren op basis van de franchiseovereenkomst. Five, de gedaagde in conventie, vorderde op haar beurt betaling van bedragen die K&S en HPP aan haar zouden moeten voldoen in reconventie.
De rechtbank oordeelde dat K&S en HPP onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun vorderingen in conventie, die betrekking hadden op een totaalbedrag van € 26.804,20 en € 41.911,13. De rechtbank wees deze vorderingen af, omdat K&S en HPP niet konden aantonen dat zij recht hadden op deze bedragen. In reconventie werd de vordering van Five tot betaling van € 32.486,30 aan K&S toegewezen, omdat Five de franchiseovereenkomst met K&S had gesloten. De rechtbank oordeelde dat K&S niet had voldaan aan haar verplichtingen onder de franchiseovereenkomst, wat leidde tot de toewijzing van de vordering van Five.
Daarnaast werd K&S veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.700,00 aan Five, omdat Five ten onrechte een extra franchisevergoeding had betaald voor klanten die niet op de lijst van overgenomen klanten stonden. De rechtbank concludeerde dat K&S en HPP als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werden veroordeeld, terwijl de proceskosten in reconventie werden gecompenseerd. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor partijen om hun vorderingen goed te onderbouwen met bewijs en de gevolgen van een onduidelijke administratie.