ECLI:NL:RBROT:2020:4480

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
C/10/591065 / KG ZA 20-125
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot straat- en contactverbod en nakoming omgangsregeling in kort geding

In deze zaak, die op 20 mei 2020 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad en een minderjarige zoon samen hebben. De vrouw vordert een straat- en contactverbod tegen de man, terwijl de man in reconventie nakoming van een omgangsregeling vordert. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 mei 2020, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De vrouw stelt dat de man haar heeft mishandeld en haar lastigvalt, terwijl de man deze beschuldigingen ontkent en stelt dat de vrouw hem in een kwaad daglicht probeert te stellen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw haar vordering tot het opleggen van een contact- en straatverbod onvoldoende heeft onderbouwd, en wijst deze af. In reconventie wordt de vordering van de man tot nakoming van de omgangsregeling toegewezen, met een dwangsom voor de vrouw als zij hieraan niet voldoet. De voorzieningenrechter benadrukt het belang van een goede communicatie tussen de partijen voor het welzijn van hun zoon. De vordering tot het vaststellen van een informatieregeling wordt afgewezen wegens gebrek aan spoedeisendheid. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Familie
zaaknummer / rolnummer: C/10/591065 / KG ZA 20-125
Vonnis van 20 mei 2020 betreffende kortgeding
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.S.J. van Gestel te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.E. Barendsen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 februari 2020 met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties;
  • de producties van de zijde van de vrouw, overgelegd bij berichten van 3 mei 2020
en van 7 mei 2020;
  • de producties van de zijde van de man, overgelegd bij twee berichten van 7 mei 2020;
  • de pleitaantekeningen van de vrouw.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 mei 2020. Bij die gelegenheid zijn (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) via beeld- en geluidverbinding gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Van Gestel;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. Barendsen;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad),
vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit de relatie van partijen is een thans nog minderjarige zoon geboren:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2017 te [geboorteplaats minderjarige] (hierna: [naam minderjarige] ).
2.3.
De vrouw oefent alleen het gezag uit over [naam minderjarige] .
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2020 (zaak-en rekestnummer: C/10/582410 / FA RK 19-8150) zijn de verzoeken van de man, strekkende tot het gezamenlijk gezag en tot de vaststelling van een zorgregeling dan wel omgangsregeling, aangehouden in afwachting van de uitkomst van een door partijen te volgen mediationtraject. Daarbij is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij de man elke donderdag van 10:00 uur tot 16:00 uur omgang heeft met [naam minderjarige] en het halen en brengen, voor zover mogelijk door een medewerker van het wijkteam, zal worden begeleid.

3..Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert – samengevat – een straat-en contactverbod met een machtiging deze met behulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen en op straffe van een dwangsom, met veroordeling van de man in de kosten van dit geding.
3.2.
De man voert verweer en vordert de vrouw in de kosten van dit geding te veroordelen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert samengevat – nakoming van de bij beschikking van 13 februari 2020 vastgestelde omgangsregeling op straffe van een dwangsom en de vaststelling van een informatieregeling. met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.
4.2.
De vrouw voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie

5.1.
Straat-en contactverbod
Spoedeisend belang
5.1.1.
De vorderingen zijn naar hun aard spoedeisend zodat de vrouw hierin wordt ontvangen. De voorzieningenrechter zal overgaan tot de inhoudelijke beoordeling hiervan.
Inhoudelijke beoordeling
5.1.2.
Zowel een straatverbod als een contactverbod vormt een ernstige inbreuk op de persoonlijke vrijheid van de man. Voor het toewijzen van zulke ingrijpende maatregelen moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Er moet in ieder geval sprake zijn van een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw.
5.1.3.
Vaststaat dat de relatie van partijen ernstig verstoord is. De vrouw legt de oorzaak hiervan bij de man. Zij stelt doodsbang voor hem te zijn omdat hij haar zowel tijdens als na hun relatie heeft mishandeld en haar sinds de relatiebreuk eind 2018 herhaaldelijk lastigvalt.
De man ontkent alle beschuldigen en stelt dat deze erop gericht zijn hem in het kader van de omgangsregeling in een kwaad daglicht te stellen.
5.1.4.
De voorzieningenrechter stelt bij het beoordelen en wegen van de wederzijdse stelling het volgende voorop.
De stellingen van de vrouw duiden op een ongelijkwaardige relatie waarin de man zijn wil en wensen dwingend aan haar oplegt. Uit de door de man overgelegde stukken komt echter een complexer beeld van hun verhouding naar voren. De voorzieningenrechter stelt op grond van twee transcripties van WhatsAppgesprekken van partijen, van oktober 2018 respectievelijk september 2019, vast dat de relatie van partijen een zekere dynamiek van aantrekken en afstoten kent. Dit betekent vanzelfsprekend niet automatisch dat de man zich niet onrechtmatig heeft gedragen, maar het biedt wel enige nuance op het door de vrouw geschetste beeld van de relatie en de datum waarop deze volgens haar – definitief –
is verbroken. Het komt het de voorzieningenrechter op basis van bedoelde gesprekken aannemelijk voor dat partijen ook na 2018, in ieder geval gedurende een zekere periode, een affectieve relatie hebben gehad en de definitieve breuk pas eind 2019 heeft plaatsgevonden.
5.1.5.
De vrouw heeft tweemaal aangifte gedaan wegens mishandeling door de man.
De eerste aangifte ziet op de periode 1 april 2014 tot 1 december 2017. Vaststaat dat de man naar aanleiding van deze aangifte heeft ingestemd met een onvoorwaardelijk sepot. De voorzieningenrechter acht echter de redengeving voor deze instemming – het voorkomen van een juridische procedure – voldoende aannemelijk, in aanmerking nemende dat de man destijds niet juridisch werd bijgestaan en dat van een bekentenis geen sprake was. Daarbij komt dat een sepot geen rechterlijke veroordeling inhoudt.
De tweede aangifte ziet op een incident dat op 30 januari 2020 zou hebben plaatsgevonden. Volgens de vrouw heeft de man haar tijdens een ziekenhuisconsult van [naam minderjarige] bij de KNO-arts een klap gegeven. De man ontkent en heeft daartegenover een schriftelijke verklaring van deze arts overgelegd, waarin deze zegt het gestelde feit niet te hebben gezien.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat bedoelde aangiftes onvoldoende aanleiding geven om aan te nemen dat de man lichamelijk geweld jegens de vrouw (heeft) gebruikt.
5.1.6.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de man haar op hinderlijke en bedreigende wijze lastigvalt een registratieoverzicht van de politie Rotterdam overgelegd. Daaruit blijkt dat zij in de periode 16 juni 2018 tot en met 7 december 2018 vijf maal een melding heeft gedaan. Nog afgezien van het feit dat deze meldingen niet van recente data zijn, is een dergelijk overzicht op zich onvoldoende. Wel staat vast dat de man zowel op 17 maart 2020 als op 31 maart 2020 op een later tijdstip dan gebruikelijk én wenselijk is – volgens de man omstreeks 22:00 uur en volgens de vrouw in de nachtelijke uren – bij de vrouw voor de deur heeft gestaan, maar dit feit alleen maakt niet voldoende aannemelijk dat de man de vrouw daadwerkelijk stalkt.
5.1.7.
De voorzieningenrechter is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat de vrouw haar vordering tot het opleggen van een contact- en straatverbod onvoldoende heeft onderbouwd, zodat deze zal worden afgewezen.
5.2.
Proceskosten in conventie
Omdat de vorderingen van de vrouw worden afgewezen, is er geen aanleiding om de man in de kosten van het geding in conventie te veroordelen. Deze kosten zullen dan ook worden gecompenseerd.

6..De beoordeling in reconventie

6.1.
Nakoming omgangsregeling
Spoedeisend belang
6.1.1.
De vordering tot nakoming van de omgangsregeling is naar zijn aard spoedeisend zodat de man hierin wordt ontvangen. De voorzieningenrechter zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van deze vordering.
Inhoudelijke beoordeling
6.1.2.
Partijen hebben in de bodemprocedure een voorlopige omgangsregeling afgesproken in afwachting van een door hen te volgen mediationtraject. Dat traject is nimmer opgestart omdat de man zich kort na de zitting bedacht.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man desgevraagd verklaard dat hij zich tot deelname gedwongen voelde door zijn toenmalige advocaat terwijl hij vanwege de valse beschuldigingen van de vrouw die hem tijdens die mondelinge behandeling eerst duidelijk werden, eigenlijk geen heil zag in mediation.
6.1.3.
Vaststaat dat de omgangsregeling tot op heden niet is gestart en de man als gevolg daarvan [naam minderjarige] al enkele maanden niet heeft gezien. De vrouw wijt dit aan de man die in haar optiek te lang heeft gewacht met een aanmelding bij het wijkteam voor een begeleiding bij de overdracht. De man stelt hun casus op 4 maart 2020 te hebben aangemeld bij het wijkteam van de gemeente Albrandswaard, maar vervolgens te zijn geconfronteerd met een wachtlijst. Op 7 mei 2020 heeft hij vernomen dat de vrouw, die in tegenstelling tot de man in Albrandswaard woont, de aanmelding moet overnemen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dit te zullen doen.
6.1.4.
De voorzieningenrechter acht het met de raad zorgelijk dat er al enige maanden geen omgang heeft plaatsgevonden tussen de man en [naam minderjarige] . Het is dan ook in het belang van [naam minderjarige] dat de omgangsregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 13 februari 2020
thans alsnog wordt opgestart. Dat het tot op heden niet is gelukt het wijkteam daarin te betrekken, is geen reden voor het opschorten van die regeling. De rechtbank heeft – conform hetgeen partijen zijn overeengekomen – bepaald dat de overdracht begeleid zal worden, zo mogelijk door het wijkteam. Bijstand van het wijkteam is dus geen voorwaarde voor het uitvoeren van de regeling. De begeleiding kan immers ook door een familielid of kennis worden gedaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt het op de weg van de vrouw, die bedoelde begeleiding wenst, om daarvoor iemand te regelen.
6.1.5.
De voorzieningenrechter zal op grond van het hiervoor overwogene de vordering tot nakoming toewijzen. Vanwege de moeizame verhouding van partijen en het belang van een zo spoedig mogelijke opstarting van de omgang, zal daarbij een dwangsom aan de vrouw worden opgelegd. Gezien de geringe financiële middelen van de vrouw zal deze worden beperkt tot € 50,- voor iedere dag dat zij het nakomingsgebod negeert, met een maximum van € 2.500,-.
6.1.6.
In het belang van hun zoon [naam minderjarige] dienen partijen zich maximaal in te zetten voor een verbetering van hun onderlinge verstandhouding en communicatie. Met de raad acht de voorzieningenrechter het daarom van belang dat partijen alsnog onder leiding van een mediator met elkaar in gesprek gaan. De man heeft zijn medewerking hieraan alsnog toegezegd.
6.2.
Informatieregeling
Spoedeisend belang
Het vaststellen van een informatieregeling acht de voorzieningenrechter niet spoedeisend. Dit punt kan in een bodemprocedure – zoals ook uit de hiervoor vermelde feiten blijkt is een dergelijke procedure aanhangig – aan de orde komen. De man zal op dit punt niet worden ontvangen in zijn vordering.
6.3.
Proceskosten in reconventie
Gelet op de aard van het geschil en het feit dat deze voortkomt uit de moeizame verhouding van partijen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

7..De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
7.3.
veroordeelt de vrouw tot nakoming van de voorlopige omgangsregeling, als vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2020;
7.4.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 50,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 7.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 2.500,- is bereikt;
7.5.
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn vordering tot het vaststellen van een informatieregeling;
7.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is op 20 mei 2020 gewezen door mr. H.C.A. de Groot en in het openbaar uitgesproken door mr. H. Mol op 20 mei 2020.