In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] tot aan zijn meerderjarigheid, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing bij zijn zus, mw. [naam zus]. Dit verzoek is gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor fysieke zittingen niet mogelijk waren. De kinderrechter heeft de minderjarige en andere betrokkenen telefonisch gehoord.
De feiten wijzen op een verstoorde relatie tussen [voornaam minderjarige] en zijn ouders, met name met de vader. [voornaam minderjarige] verblijft momenteel bij zijn zus, waar hij positieve ontwikkelingen vertoont. De ouders hebben geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad en staan achter de tijdelijke plaatsing bij de zus. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat er een noodzaak is voor verdere hulpverlening en onderzoek naar zijn situatie.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding, zoals genoemd in het Burgerlijk Wetboek. De beschikking houdt in dat [voornaam minderjarige] onder toezicht wordt gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond en dat de machtiging tot uithuisplaatsing bij zijn zus wordt verleend, beide met ingang van 16 april 2020 tot 22 januari 2021. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.