ECLI:NL:RBROT:2020:4440

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
10/026229-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en voorhanden hebben van verdovende middelen en wapens

Op 20 mei 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 29 januari 2020 te Rotterdam is aangehouden. De verdachte heeft twee gram cocaïne verkocht en had daarnaast XTC-pillen, cocaïne, morfine, een taser, een gaspistool en een aansteker in de vorm van een vuurwapen in zijn bezit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van witwassen en het voorhanden hebben van pepperspray. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 180 dagen geëist, waarvan 65 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zou melden bij de reclassering. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 65 dagen voorwaardelijk, en heeft de verdachte ook verplicht om zich te melden bij de reclassering. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft spijt betuigd, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen. De rechtbank heeft ook beslist over de in beslag genomen voorwerpen, waarbij een bedrag van € 70,- verbeurd is verklaard, en het resterende geld en goud aan de verdachte zijn teruggegeven. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/026229-20
Datum uitspraak (bij vervroeging): 20 mei 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. M.G.J. Plat, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.A.S.E. Maandag heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 7 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 65 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1, 3, 4 (wat betreft het voorhanden hebben van een stroomstootwapen) en 5 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2. (
(Partiële) vrijspraak feit 4 en feit 7
4.2.1.
Beoordeling witwassen (feit 7)
Op 29 januari 2020 ziet de politie een man, die later getuige [naam getuige] blijkt te zijn, als bijrijder in de auto van de verdachte stappen. Zij zien [naam getuige] en de bestuurder, die later de verdachte blijkt te zijn, met elkaar in gesprek en dat er handelingen worden verricht. Zij zien dat [naam getuige] na ongeveer een minuut weer uitstapt. De verbalisanten herkennen die opeenvolgende handelingen als een handelwijze die drugsdealers hanteren om drugs te verkopen.
[naam getuige] verklaart vervolgens dat hij inderdaad twee gram cocaïne heeft gekocht van de verdachte.
Op het moment dat de verdachte wordt aangehouden heeft hij een contant bedrag van
€ 500,= en diverse ponypacks cocaïne bij zich. In de woning van de verdachte wordt nog meer cash geld ( € 1.150,=) en harddrugs aangetroffen. De verdachte erkent dat dit geld van hem is. De rechtbank is op grond van die combinatie van feiten en omstandigheden van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen van de aangetroffen geldbedragen.
Nu een vermoeden van witwassen gerechtvaardigd is, is het aan de verdachte om de herkomst van het inbeslaggenomen geld te verklaren. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris en later ook ter zitting verklaard dat hij, behoudens € 70,-- (de opbrengst van de verkoop van twee gram cocaïne), dat geld heeft verdiend en gespaard met het doorverkopen van “bijna over de datum” etenswaren, die hij inkoopt bij de Sligro. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank op zich voldoende concreet, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk.
Nu in de auto van de verdachte ook daadwerkelijk 24 facturen van de Sligro zijn aangetroffen en dit past bij de verklaring van de verdachte, en de hoogte of samenstelling van het aangetroffen bedrag niet noodzakelijkerwijs wijst op een illegale herkomst van het geld, legt de enkele drugstransactie, waarmee € 70,-- was gemoeid, onvoldoende gewicht in de schaal om de verklaring van de verdachte over de legale herkomst van het overige inbeslaggenomen geld te kunnen weerleggen.
Het voorhanden hebben van een bedrag van € 70,-- waarvan wel de illegale herkomst vaststaat, het betreft immers de opbrengst van de verkoop van 2 gram cocaïne, kan volgens vaste jurisprudentie verder niet als strafbaar witwassen worden aangemerkt nu dit de opbrengst uit eigen misdrijf betreft.
Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een geldbedrag ter hoogte van € 1.650,= heeft witwassen.
4.2.2.
Beoordeling voorhanden hebben pepperspray (feit 4)
Op 29 januari 2020 is in de woning van de verdachte een busje met vloeistof aangetroffen met de opdruk
‘Euro Paralisant, original CS-gas, Bodyguard, 40 ml’.
In het omschrijvingsproces-verbaal Wet wapens en munitie ( [nummer proces-verbaal] ) trekt de verbalisant op basis van die opdruk en de verklaring van de verdachte de conclusie dat het busje een voorwerp is dat bestemd is voor het treffen van personen met een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof.
Met de verdediging constateert de rechtbank echter dat de inhoud van het busje niet is onderzocht en dat de verdachte helemaal niets heeft verklaard over (de inhoud van) het busje. Het enkele feit dat op het busje de tekst
‘original CS-gas’ is geprint, is dan onvoldoende om de conclusie te dragen dat zich in het busje ook daadwerkelijk een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof, zoals bijvoorbeeld pepperspray, heeft bevonden.
Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een spuitbus met CS-gas voorhanden heeft gehad.
4.2.3.
Conclusie
De verdachte wordt vrijgesproken van het onder 7 ten laste gelegde. De verdachte wordt eveneens vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde voorhanden hebben van een spuitbus met CS-gas.
4.3.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 2 en feit 6
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte morfine opzettelijk aanwezig heeft gehad omdat die aangetroffen pillen niet door het NFI zijn getest. Derhalve dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Daarnaast heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van het onder 6 ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat door de verbalisant onvoldoende is omschreven op basis waarvan het aangetroffen nepwapen een wapen is in de zin van artikel 2, eerste lid categorie T onder 9, van de Wet wapens en munitie.
4.3.2.
Beoordeling opzettelijk aanwezig hebben morfine (feit 2)
Op 29 januari 2020 is in de woning van de verdachte een plastic tas gevonden met daarin – onder meer – 1000 pillen.
Uit het proces-verbaal “onderzoek verdovende middelen” volgt dat, blijkens de verpakking en de strips, de aangetroffen pillen 30 strips morfinesulfaat aurobindo retard (30 mg) betroffen en 71 strips morfine HCL retard mylan (30 mg). De verdachte heeft ter zitting verklaard dat deze pillen inderdaad morfine bevatten, pillen die hij zelf heeft verworven en die hij in het verleden ook zelf heeft geslikt. Deze combinatie van feiten en omstandigheden maakt dat de rechtbank, ondanks dat de pillen niet nadien nog door het NFI getest zijn, geen reden heeft eraan te twijfelen dat de inhoud van de strips ook correspondeert met vermelding van de samenstelling daarvan die op de verpakking is beschreven. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring voor het opzettelijk aanwezig hebben van morfine.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat slechts wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte een niet nader te specificeren hoeveelheid morfine aanwezig heeft gehad, omdat de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheid voor een deel ook ziet op het gewicht van het verpakkingsmateriaal van de drugs.
4.3.3.
Beoordeling opzettelijk aanwezig hebben nepwapen (feit 6)
Op 29 januari 2019 is in de woning van de verdachte een aansteker aangetroffen in de vorm van een vuurwapen. De verdachte erkent dat die aansteker van hem is.
Uit het omschrijvingproces-verbaal Wet wapens en munitie met nummer [nummer proces-verbaal] volgt dat de aansteker wat betreft de vorm en de afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een pistool. Dit oordeel wordt door de rechtbank gevolgd. De vorm en de afmetingen zijn kennelijk niet-functionele onderdelen van de aansteker die onmiskenbaar de bedoeling hebben om de aansteker het uiterlijk van een vuurwapen te geven.
4.3.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in zijn woning een hoeveelheid morfine voorhanden heeft gehad. Ook is bewezen dat de daar opzettelijk een “nepwapen” voorhanden heeft gehad.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 29 januari 2020 te Rotterdam opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt
ongeveer 2 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op 29 januari 2020 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 17,2 gram en 11,8 gram en 6 gram MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en 6,2 gram en 20,1 gram en 2,1 gram cocaïne zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en een hoeveelheid van een materiaal bevattende morfine, zijnde morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op 29 januari 2020 te Rotterdam munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de categorie III te weten tien gaspatronen van het kaliber 9 mm en
235kogelpatronen van het kaliber .21. en tien kogelpatronen van het kaliber .21. zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van Categorie III voorhanden heeft gehad;
4
hij op 29 januari 2020 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht te weten een stroomstootwapen met het opschrift Heavy duty stun gun - ws 912 voorhanden heeft gehad;
5
hij op 29 januari 2020 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool/revolver, namelijk een gaspistool met het kaliber 9mm voorhanden heeft gehad;
6
hij op 29 januari 2020 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat
zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een pistool welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
Ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Ten aanzien van feit 6:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 29 januari 2020 twee gram cocaïne verkocht. Daarnaast heeft hij XTC-pillen, cocaïne, morfine, een taser, een gaspistool en een aansteker in de vorm van een vuurwapen voorhanden gehad.
Het gebruik van verdovende middelen heeft een verslavende werking en kan leiden tot ernstige schade voor de gezondheid. Tevens bevordert het gebruik van deze middelen georganiseerde, de samenleving ondermijnende, criminaliteit. De verdachte is door zijn handelen mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt.
Het voorhanden hebben van een gaspistool en een taser brengt voorts onaanvaardbare risico's mee. Het maatschappelijk belang om te voorkomen dat onbevoegden over dergelijke wapens beschikken is dan ook groot.
Ook het voorhanden hebben een nepwapen rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Het wapen leek erg op een echt vuurwapen en is daarmee voor bedreiging en afdreiging geschikt. Het voorhanden hebben van een nepwapen veroorzaakt evenzeer gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Ook met nepwapens kan de veiligheid van personen in gevaar worden gebracht, aangezien deze in de praktijk worden ingezet om criminele activiteiten te plegen en ze niet of nauwelijks van echte wapens te onderscheiden zijn.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 april 2020, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar in een verder verleden eerder is veroordeeld, maar in de afgelopen vijf jaar niet meer.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 april 2020. Dit rapport houdt het volgende in. De verdachte beschikte over een eigen woning, inkomen en had geen schulden. Zijn financiële ruimte is door zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering beperkt en dat is voor hem de reden geweest om zich in te laten met onderhavige feiten. Op het moment dat de verdachte stabiliteit als inkomen en huisvesting kwijtraakt, worden risicofactoren gezien.
De reclassering acht toezicht noodzakelijk om op te kunnen toezien dat de sociaal maatschappelijke situatie van de verdachte stabiel blijft en/of wordt. Bij een veroordeling adviseert de reclassering daarom een (deels) voorwaardelijke straf met meldplicht bij reclassering als bijzondere voorwaarde op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank neemt bij de strafoplegging in aanmerking dat de verdachte op de zitting weliswaar heeft verklaard dat hij spijt heeft van zijn handelen, maar deze spijtbetuiging maakt een weinig doorleefde indruk en ziet vooral op de nadelige gevolgen voor zijn persoonlijke situatie. De rechtbank rekent het de verdachte dan ook aan dat hij ook nu nog geen blijk geeft van enig inzicht in de laakbaarheid en de strafwaardigheid van zijn handelen.
Met de reclassering acht de rechtbank begeleiding noodzakelijk en daarom zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden. Omdat de rechtbank minder bewezen acht dan door de officier van justitie aan haar eis ten grondslag was gelegd, gaat de rechtbank daarmee feitelijk boven de eis van de officier van justitie uit. Echter, de combinatie van de feiten en de aard en ernst daarvan brengen mee dat met een andere of lagere straf niet kan worden volstaan.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag verbeurd te verklaren. Het in beslag genomen goud kan aan de verdachte worden terug gegeven.
8.2.
Beoordeling
Het biljet van € 100,= dat na onderzoek vals bleek te zijn, maar wel in eerste instantie was meegerekend bij het inbeslaggenomen geld, zal worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
Een bedrag van € 70,= zal verbeurd worden verklaard. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij dit bedrag heeft verkregen met de onder feit 1 bewezen verkoop van 2 gram cocaïne aan getuige [naam getuige] .
Ten aanzien van het resterende deel van het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 1.480,= en het goud zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, nu de verdachte verder wordt vrijgesproken van het onder 7 ten laste gelegde witwassen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 7 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
65 (vijfenzestig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: het valse bankbiljet ten bedrage van € 100,=;
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1: een geldbedrag ter hoogte van € 70,=;
- gelast de teruggave aan verdachte van: het geldbedrag ter hoogte van € 1.480,= en het inbeslaggenomen blokje goud;
heft op de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter, de oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 29 januari 2020 te Rotterdam opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 29 januari 2020 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 17,2 gram en/of 11,8 gram en/of 6 gram MDMA, althans een (groot) aantal XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDA(tenamfetamine) MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA(methyleen-dioxethyl en/of 4-broom-2,5dimethoxyfenethylamine 2 CB), zijnde amfetamine en/of MDA(tenamfetamine) MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of 4-broom-2,5 dimethoxyfenethylamine en/of ongeveer 6,2 gram en/of 20,1 gram en/of 2,1 gram cocaïne in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of ongeveer 284,2 gram morfinesulfaat aurobindo retard en/of morfine HCL retard mylan, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende morfine, zijnde morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 29 januari 2020 te Rotterdam munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de categorie III te weten tien gaspatronen van het kaliber 9 mm en/of 250 kogelpatronen van het kaliber .21. en/of tien kogelpatronen van het kaliber .21. zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van Categorie III voorhanden heeft gehad;
4
hij op of omstreeks 29 januari 2020 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht te weten een stroomstootwapen met het opschrift Heavy duty stun gun - ws 912 en/of een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met CS gas zijnde een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof, namelijk een zogenaamde CS-gas spuitbus met opschrift Euro Paralisant, original CS
Gas, Bodyguard, voorhanden heeft gehad;
5
hij op of omstreeks 29 januari 2020 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool/revolver, namelijk een gaspistool van het merk S&B Huls met het kaliber 9mm voorhanden heeft gehad;
6
hij op/of omstreeks 29 januari 2020 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat
zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een pistool welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool voorhanden heeft gehad;
7
hij op of omstreeks 29 januari 2020, te Rotterdam, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een geldbedrag € 500,- en/of een geldbedrag van € 1.150,-, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
verborgen heeft gehouden of heeft verhuld wie de rechthebbende op dit/deze geldbedrag(en) is/zijn, en/of dit/deze geldbedrag(en) voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.