ECLI:NL:RBROT:2020:442

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
C/10/588159 / FA RK 19-10965
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdverklaring en ongegrondverklaring van klachten in Bopz-klachtrecht

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 16 januari 2020, wordt een klachtprocedure behandeld die voortvloeit uit de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Verzoekster, die verblijft in GGZ Delfland, heeft meerdere klachten ingediend tegen beslissingen van de klachtencommissie van GGZ Delfland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Wet Bopz van toepassing is op het verzoek van verzoekster. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard ten aanzien van klachten over de bejegening door verpleegkundigen en de wijze van betaling van voedingsgeld, omdat deze klachten niet onder de limitatieve klachtgronden van artikel 41 Wet Bopz vallen.

De rechtbank heeft de klachten over het openen van poststukken en de beperking van het bezoek door de partner van verzoekster beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de klacht over het openen van poststukken ongegrond is, omdat niet is komen vast te staan dat GGZ Delfland de post heeft geopend. Wat betreft de beperking van het bezoek, oordeelt de rechtbank dat deze beperking noodzakelijk was ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, gezien de verbale agressie van de partner van verzoekster. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de klachten ongegrond zijn verklaard of de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard.

De beschikking eindigt met de beslissing van de rechtbank, waarin de onbevoegdverklaring en de ongegrondverklaring van de klachten worden bevestigd, evenals de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/588159 / FA RK 19-10965
Beschikking van 16 januari 2020 betreffende een klachtprocedure als bedoeld in artikel 41a Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz)
in de zaak van:
[verzoekster], hierna te noemen verzoekster,
geboren op [geboortedatum verzoekster] , [geboorteplaats verzoekster] , Turkije,
wonende te [woonplaats verzoekster] , [adres verzoekster] ,
waar betrokkene verblijft in GGZ Delfland,
advocaat mr. L.A. Middelkoop te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 13 december 2019;
- het proces-verbaal van verhoor van verzoekster van 23 december 2019.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van de meervoudige kamer op 7 januari 2020.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- verzoekster, bijgestaan door haar advocaat;
- drs. L. van Krimpen, waarnemend geneesheer-directeur, en R. van der Valk,
verpleegkundig specialist, beiden verbonden aan GGZ Delfland.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 april 2019 is een voorlopige machtiging verleend tot en met 28 september 2019. Op 14 oktober 2019 is door deze rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf verleend tot en met 1 maart 2020.
2.2.
Verzoekster heeft meerdere klachten ingediend bij de klachtencommissie tegen beslissingen van GGZ Delfland.
2.3.
De klachtencommissie heeft de klachten bij schriftelijke uitspraak van 1 november 2019 ongegrond verklaard.

3.De beoordeling

3.1.
Toepasselijkheid Wet Bopz
3.1.1.
Op grond van artikel 15:1 lid 1 onder a Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg is de Wet Bopz van toepassing op onderhavig verzoek.
3.2.
Juridisch kader klachtrecht
3.2.1.
Het Bopz-klachtrecht is gebonden aan een limitatief aantal klachtgronden die worden benoemd in artikel 41 Wet Bopz. De patiënt kan klagen tegen beslissingen als bedoeld in:
- artikel 38 lid 2, tweede volzin (wilsonbekwaamheid),
- artikel 38 lid 5, derde volzin (toepassen dwangbehandeling),
- artikel 38 lid 4 (behandelingsplan bij wilsonbekwaamheid),
- artikel 38c lid 2 (dwangbehandeling),
- artikel 38c lid 3 (voortzetting dwangbehandeling),
- artikel 39 (toepassen middelen en maatregelen in tijdelijke noodsituaties),
- artikel 40 lid 1 (controle poststukken),
- artikel 40 lid 2 (beperking bezoek),
- artikel 40 lid 3 (beperking bewegingsvrijheid),
- artikel 40 lid 4 (beperking telefoonverkeer), alsmede tegen
- een beslissing over niet-toepassing van het behandelingsplan.
Tegen een beslissing van de klachtencommissie die op deze klachtgronden ziet, kan de betrokken patiënt op grond van artikel 41a lid 5 Wet Bopz een beslissing van de rechtbank verzoeken. Alle overige klachten worden door een klachtencommissie behandeld op grond van hoofdstuk 3 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Binnen een psychiatrisch ziekenhuis kunnen beide vormen van klachtrecht bij een en dezelfde commissie worden ondergebracht.
3.3.
Bejegening en wijze van betaling van het voedingsgeld
3.3.1.
De klacht van verzoekster over de bejegening op de afdeling door een verpleegkundige ziet niet op een van klachtgronden genoemd in de Wet Bopz.
3.3.2.
De klacht van verzoekster over de wijze van betalen van het voedingsgeld ziet ook niet op een van klachtgronden genoemd in de Wet Bopz. De rechtbank verwerpt het verweer van de advocaat dat deze klacht ziet op een dusdanig essentieel deel van de zorg en de behandeling dat deze op grond daarvan aan de rechtbank moet kunnen worden voorgelegd. De rechtbank kan immers uitsluitend beslissen op klachten die vallen onder een van de in artikel 41 Wet Bopz limitatief opgesomde klachtgronden. Het niet-betalen dan wel de wijze van betalen van voedingsgeld valt daar niet onder.
3.3.3.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren ten aanzien van de klachten over bejegening en wijze van betaling van het voedingsgeld.
3.4.
Openen poststukken
3.4.1.
Verzoekster verzoekt haar klacht over het openen van haar poststukken alsnog gegrond te verklaren. Verzoekster stelt dat een aan haar gerichte brief van advocaat
mr. P.T.M. de Haan door een medewerker van GGZ Delfland is geopend en weer is dichtgeplakt.
3.4.2.
Artikel 40 lid 1 Wet Bopz bepaalt – kortweg – dat poststukken, gericht aan of afkomstig van een patiënt, alleen in aanwezigheid van de betreffende patiënt gecontroleerd kunnen worden op de aanwezigheid van meegezonden voorwerpen.
3.4.3.
De rechtbank moet beoordelen of het poststuk in afwezigheid van betrokkene is gecontroleerd. Dat zou een schending van artikel 40 lid 1 Wet Bopz zijn. Dat de brief (deels) is geopend en dichtgeplakt staat niet ter discussie. Ter discussie staat de vraag of de brief door GGZ Delfland is geopend. Klaagster heeft erop gewezen dat haar toenmalige advocaat de brief ongeschonden heeft verstuurd en dat het niet anders kan dan dat de brief door GGZ Delfland is geopend. De rechtbank volgt dit betoog niet nu het poststuk ook ergens anders, bijvoorbeeld tijdens de verzending, beschadigd zou kunnen zijn. Het is de rechtbank bovendien niet gebleken dat het plakband dat is gebruikt om de envelop dicht te plakken zodanig onderscheidend is dat kan worden vastgesteld dat dit alleen door GGZ Delfland wordt gebruikt, zoals door klaagster is aangevoerd. Daarbij komt dat de verpleegkundig specialist tijdens de zitting heeft verklaard dat GGZ Delfland nooit zomaar post van patiënten openmaakt. Ook heeft de verpleegkundig specialist verklaard dat bij navraag onder medewerkers van GGZ Delfland niet is gebleken dat een medewerker de brief heeft geopend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de brief door GGZ Delfland is geopend.
3.4.4.
De rechtbank zal deze klacht ongegrond verklaren.
3.5.
Beperking recht op bezoek
3.5.1.
Verzoekster verzoekt haar klacht over de beperking van het bezoek door haar partner alsnog gegrond te verklaren. Zij stelt dat het bezoek geen nadelige gevolgen heeft voor haar gezondheidstoestand en dat de beslissing onevenredig zwaar is.
3.5.2.
Artikel 40 lid 2 Wet Bopz bepaalt dat beperkingen in het bezoek slechts kunnen worden opgelegd als er door het bezoek moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, voor zover dit telkenmale uit een uitdrukkelijke verklaring van de voor zijn behandeling verantwoordelijke persoon blijkt (onderdeel a),
of indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is (onderdeel b).
3.5.3.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan onderdeel b van artikel 40 lid 2 Wet Bopz. Uit de stukken en de toelichting tijdens de zitting van de verpleegkundig specialist blijkt dat de partner van verzoekster verbale agressie vertoonde richting het verplegend personeel, weigerde om in gesprek te gaan met iemand van GGZ Delfland en zich dreigend dan wel denigrerend uitliet tegen het verplegend personeel. Na de beslissing van 14 oktober 2019, waarin het bezoek van de partner van klaagster werd beperkt tot één uur per dag, heeft de partner van verzoekster per e-mail een bedreiging geuit naar GGZ Delfland. Dat is niet betwist door klaagster. Na deze e-mail heeft GGZ Delfland de beslissing van 17 oktober 2019 tot volledige beperking van het bezoek van de partner genomen. Deze beslissing voldoet aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. In gesprek gaan met de partner van verzoekster was niet mogelijk, waardoor er geen andere mogelijkheid was dan het beperken van het bezoek om de ordeverstoring weg te nemen. De beslissing is voor zes maanden genomen en wordt tussentijds geëvalueerd. Daarnaast is de verstoring van de orde binnen het ziekenhuis weggenomen sinds deze beslissing. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de beperking in het bezoek noodzakelijk is ter voorkoming van de verstoring van de orde in het psychiatrisch ziekenhuis.
3.5.4.
De rechtbank zal deze klacht ongegrond verklaren.
3.6.
Schadevergoeding
3.6.1.
Verzoekster verzoekt de rechtbank op grond van artikel 41b Wet Bopz een schadevergoeding toe te kennen.
3.6.2.
Omdat de rechtbank zich ten aanzien van de klachten onbevoegd zal verklaren dan wel de klachten ongegrond zal verklaren, zal het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de klachten over bejegening en wijze van betaling van het voedingsgeld;
4.2.
verklaart de klachten ten aanzien van de poststukken en de beperking van het bezoek ongegrond;
4.3.
wijst het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, en mr. M.C. Woudstra en mr. D.Y.A. van Meersbergen, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier J.D. Verburg op 16 januari 2020.