Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
[gedaagde 4],
- eiser in zaak 1, 2 en 3 als de curator;
- gedaagde in zaak 1 als Deloitte;
- gedaagden in zaak 2 achtereenvolgens als:
1..De procedure in zaak 1
- het vonnis in incident van 14 december 2016 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord van 8 maart 2017, met producties;
- het proces-verbaal van comparitie van 24 september 2019 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van 3 oktober 2019 van mr. Van den Berg (Deloitte);
- de conclusie van repliek van 23 oktober 2019, met producties;
- de conclusie van dupliek van 29 januari 2020, met producties;
- de akte uitlating producties van 8 april 2020.
2..De procedure in zaak 2
- het vonnis in incident van 6 februari 2019 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord van 20 maart 2019 van Ankervast, met producties;
- het proces-verbaal van comparitie van 24 september 2019 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van 8 oktober 2019 van mr. Tax;
- de brief van 9 oktober 2019 van mr. Poelenije;
- de conclusie van repliek van 23 oktober 2019, met producties;
- de conclusie van dupliek van 15 januari 2020 van HRG, met producties;
- de conclusie van dupliek van 15 januari 2020 van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en Haanom, met producties;
- de conclusie van dupliek van 15 januari 2020 van BB Capital Management en [gedaagde 4] , met producties;
- de conclusie van dupliek van 15 januari 2020 van Ankervast.
3..De procedure in zaak 3
- het vonnis in incidenten van 1 augustus 2018 en de in dat vonnis genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord van 26 september 2018, met producties;
- het proces-verbaal van comparitie van 24 september 2019 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van 9 oktober 2019 van mr. Poelenije;
- de conclusie van repliek van 23 oktober 2019, met producties;
- de conclusie van dupliek van 15 januari 2020, met producties.
4..De feiten
5..Het geschil in zaak 1
6..Het geschil in zaak 2
7..Het geschil in zaak 3
8..De beoordeling in zaak 1
Samenvatting beantwoording vragen
- operationeel resultaat 2012 was positief;
- allebeschikbare marktanalyses duiden op positieve toekomstontwikkeling voor 2013 en in ieder geval voor middellange termijn;
- substantiële aflossing begin 2013 van rekening-courant door agiostorting aandeelhouders op verzoek van bestuur;
- aandeelhouders waren financieel sterk en gericht op continuïteit van de onderneming; en
- accountant heeft inbaarheid rekening-courant beoordeeld en geconcludeerd dat voorziening voor oninbaarheid niet nodig was.
- [naam bedrijf 1] voor haar inkomsten afhankelijk was van [naam bedrijf 2] .
- [naam bedrijf 2] diende aan [naam bedrijf 1] uit te keren dividend te verrekenen met de rekening-courant-vordering.
- Er waren geen zekerheden voor [naam bedrijf 2] .
- De maximale limiet van EUR 9 mio steeds werd overschreden.
- Over 2008 werd door [naam bedrijf 2] een winst gemaakt van EUR 2.983.303; er was toen geen reden om te veronderstellen dat de vordering niet (mede) zou kunnen worden afgelost uit toekomstige dividenduitkeringen.
- Ook in 2009 en 2010 werd een winst behaald door [naam bedrijf 2] en werd er dividend uitgekeerd.
- Voor 2011 werd een omzet van EUR 116 miljoen verwacht; gerealiseerd werd EUR 110 miljoen (een stijging van 22%).
- Het operationeel resultaat over 2012 was positief.
explicieteen post "niet-uitkeerbare reserve" in verband met de acquisitielening zou zijn opgenomen. Er is feitelijk nooit meer door [naam bedrijf 2] uitgekeerd dan haar vrije reserves toelieten. Er is derhalve sprake van een niet door Deloitte onderkende fout in een jaarrekening die echter niet tot enige schade heeft geleid. Het niet onderkennen van deze fout rechtvaardigt reeds om die reden niet dat enig deel van het gevorderde wordt toegewezen. Bij gebreke van enige schade heeft de curator ook op dit punt geen rechtens te respecteren belang bij toewijzing van enig gedeelte van de gevorderde verklaring(en) voor recht.
€ 11.568,00
9..De beoordeling in zaak 2 en zaak 3
"In het aandeelhoudersbesluit van [naam bedrijf 1] . van december 2011 is besloten om de winstbestemming van het nog niet uitgekeerde dividend 2009 te wijzigen van dividend naar toevoeging aan de reserves". Onder meer daaruit volgt volgens HRG en HRGH dat in de visie van de algemene vergadering van [naam bedrijf 1] het besluit van december 2011 slechts betrekking had op het nog niet uitgekeerde gewone dividend 2009 en niet op het cumulatief preferente dividend.
allebeschikbare marktanalyses duiden op positieve toekomstontwikkeling voor 2013 en in ieder geval voor middellange termijn;
ookkennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van de faillissementen zou kunnen zijn geweest. Dat laatste kan uit hetgeen door de curator is gesteld en uit hetgeen is gebleken echter niet worden afgeleid.
€ 11.568,00
10..De beslissing
- aan de zijde van HRG tot op heden begroot op € 15.471,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dag waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling;
- aan de zijde van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en Haanom tot op heden begroot op € 15.471,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dag waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling;
- aan de zijde van BB Capital Management en [gedaagde 4] tot op heden begroot op € 15.471,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dag waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling;
- aan de zijde van Ankervast tot op heden begroot op € 15.471,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dag waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling;
- aan de zijde van HRG begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de curator niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
- aan de zijde van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en Haanom begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de curator niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
- aan de zijde van BB Capital Management en [gedaagde 4] begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de curator niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
[1729; 2221;182]