ECLI:NL:RBROT:2020:4389

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
C/10/594282 / JE RK 20-918
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen in het kader van de coronamaatregelen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, ingediend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI). De kinderen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3], worden onder toezicht gesteld en wonen bij hun moeder. De GI heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie, die als onveilig wordt beschouwd, en heeft verzocht om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de zaak telefonisch behandeld vanwege de coronamaatregelen, waarbij ook een tolk in het Papiaments is ingeschakeld voor de vader, die de Nederlandse taal niet machtig is.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de opvoedsituatie zorgwekkend is, maar oordeelt dat er onvoldoende onderbouwing is voor de noodzaak van een uithuisplaatsing op dat moment. De kinderrechter wijst erop dat de GI eerder geen verzoek tot uithuisplaatsing heeft gedaan, ondanks de zorgen die al langer bestaan. Bovendien zijn er mogelijkheden voor een netwerkplaatsing niet voldoende onderzocht. De kinderrechter concludeert dat de ondertoezichtstelling op dit moment voldoende bescherming biedt voor de kinderen en wijst het verzoek van de GI af.

De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De kinderrechter benadrukt het belang van het bespreken van een uithuisplaatsing met de betrokken kinderen, vooral gezien hun leeftijd, en dat een plaatsing in het netwerk van voorkeur heeft boven een neutrale plek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/594282 / JE RK 20-918
datum uitspraak: 15 mei 2020

beschikking

in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2004 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,

[naam minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2005 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,

[naam minderjarige 3] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2018 te [geboortplaats minderjarige 3] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader (van [voornaam minderjarige 3] ), wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 2 april 2020, ingekomen bij de griffie op
dezelfde datum,
- een briefrapportage van de GI van 10 april 2020, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum,
- het verweerschrift van de moeder van 22 april 2020, ingediend door mr. T. Erdal, ingekomen bij de griffie op 28 april 2020,
- het verweerschrift van de vader van 29 april 2020, ingediend door mr. S. Süzen, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het Covid 19-(corona)virus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020
www.rechtspraak.nlis gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. De partijen zijn in de gelegenheid gesteld om door de kinderrechter telefonisch gehoord te worden.
Op 1 mei 2020 heeft de kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier, in een groepsgesprek telefonisch gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Erdal, voornoemd,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. Süzen, voornoemd,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .
Aangezien de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de taal Papiaments, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van een tolk in het Papiaments. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 2 april 2020 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verlengd tot 12 april 2021.

Het verzoek

De GI heeft een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er zijn al lange tijd veel zorgen over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . Het Jeugdteam en Gemiva zijn jarenlang betrokken geweest in het gezin. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn in het vrijwillig kader eerder uit huis geplaatst bij de tante moederszijde (mz). In het raadsrapport van 14 maart 2019 staat vermeld dat de opvoedsituatie bij de moeder onvoldoende was voor drie kinderen. In zes maanden tijd zou de thuissituatie veranderd moeten zijn om een uithuisplaatsing te voorkomen. De GI heeft vervolgens intensieve opvoedondersteuning en praktische ondersteuning van Gemiva ingezet voor de duur van een jaar. [voornaam minderjarige 1] is naar een buitenschoolse opvang gegaan. Ook zijn de kinderen onderzocht en is bij de moeder een persoonlijkheidsonderzoek (PO) afgenomen. De vader heeft geen toestemming gegeven voor een PO. Vanuit de hulpverlening heeft de GI meermalen rapportages gekregen waaruit duidelijk werd dat de ouders de zorgen niet (h)erkennen. In december 2019 heeft Gemiva laten weten de hulpverlening te willen eindigen, omdat de doelen niet worden behaald. De moeder is onvoldoende leerbaar gebleken. Een voorbeeld van een zorg is dat [voornaam minderjarige 2] een ouderrol op zich neemt met betrekking tot [voornaam minderjarige 3] . Ook moet [voornaam minderjarige 2] de moeder ondersteunen bij praktische zaken. [voornaam minderjarige 1] wordt onvoldoende gestimuleerd in zijn ontwikkeling en vertoont gedragsproblemen. Daarnaast kan de moeder onvoldoende aansluiten bij de behoeften van [voornaam minderjarige 3] . Er zijn tevens meldingen van Veilig Thuis binnengekomen over huiselijk geweld. Ook heeft het gezin in de coronaperiode in groepsverband een winkel bezocht en daarbij niet de 1,5 meter afstand in acht genomen. De GI is meermalen in gesprek gegaan met de ouders en heeft een schriftelijke aanwijzing gegeven. In november 2019 heeft een netwerkberaad plaatsgevonden, waaruit blijkt dat in het netwerk van de ouders geen mogelijkheid is om de kinderen op te vangen. Daarnaast is tante mz in het vrijwillig kader niet door de pleegzorgscreening gekomen.
Er is sprake van een structurele onveilige opvoedsituatie. De opvoedsituatie en de opvoedvaardigheden van de ouders zorgen ervoor dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De ouders kunnen onvoldoende aansluiten bij de behoeften van de kinderen. De kinderen zijn gebaat bij structuur, rust en voorspelbaarheid.
De GI is dan ook van mening dat het toekomstperspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt en heeft een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing op een neutrale plek verzocht.

De standpunten

Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. Het raadsonderzoek, waar de GI naar verwijst, dateert uit maart 2019. Op dat moment was een machtiging tot uithuisplaatsing te ingrijpend voor het gezin en niet noodzakelijk. Er is sprake van een warm gezinssysteem. De Raad heeft aangegeven dat na zes maanden gekeken moet worden of het gezin de opvoeding en verzorging aan kan. Nu, dertien maanden later geeft de GI aan dat de kinderen uit huis geplaatst moeten worden. Het is onduidelijk wat de druppel is geweest om na een jaar nadat de ondertoezichtstelling is uitgesproken, een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken. Bovendien heeft de GI de mogelijkheid voor een plaatsing binnen het netwerk niet onderzocht, zoals bij de tante mz.
Door en namens de vader wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. De vader is nauwelijks betrokken geweest bij de hulpverlening. Er zijn vooral zorgen over de oudste twee kinderen. In het verzoekschrift is onvoldoende onderbouwd wat de zorgen zijn over [voornaam minderjarige 3] . Er is geen noodzaak voor een uithuisplaatsing. De ouders staan open voor hulpverlening. De GI heeft de vader niet betrokken in de opvoeding van [voornaam minderjarige 3] . Ook is niet gekeken naar de mogelijkheid voor een netwerkplaatsing. De tante mz heeft aangegeven dat zij wederom bereid is om de kinderen op te vangen. Daarnaast is de oma vaderszijde (vz) bereid om [voornaam minderjarige 3] op te vangen. Het is in het belang van de kinderen, met name voor [voornaam minderjarige 3] gezien haar jonge leeftijd, dat zij opgroeien in een vertrouwde omgeving. De GI heeft onvoldoende onderbouwd waarom de kinderen plotseling uit huis geplaatst moeten worden.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de telefonische behandeling ter zitting is gebleken dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, hetgeen ook aanleiding is geweest tot het verlengen van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter begrijpt de zorgen van de GI, maar ziet, alles afwegend, op dit moment geen aanleiding om [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] uit huis te plaatsen. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
Op 14 maart 2019 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zijn kinderbeschermingsonderzoek naar de kinderen afgerond. Bij beschikking van 12 april 2019 zijn de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. Uit het raadsrapport blijkt dat de Raad destijds een machtiging tot uithuisplaatsing heeft overwogen, maar een uithuisplaatsing op dat moment te ingrijpend vond omdat naast de negatieve zaken ook positieve zaken te melden waren, zoals een warm gezinssysteem. In het raadsrapport is aangegeven dat indien na zes maanden zou blijken dat de ouders beperkt leerbaar zouden zijn en onvoldoende zouden kunnen aansluiten bij de behoeften van de kinderen, de Raad het passend zou achten dat de GI een machtiging tot uithuisplaatsing zou overwegen, waarbij de Raad spreekt over een uithuisplaatsing in het netwerk. De GI heeft echter zes maanden na het begin van de ondertoezichtstelling geen machtiging tot uithuisplaatsing verzocht. Dat verzoek is evenmin gedaan toen de verlenging van de ondertoezichtstelling werd verzocht; bij die verlenging is alleen verwezen naar de overwegingen van de Raad van een jaar eerder ten aanzien van een mogelijke uithuisplaatsing, maar is die uithuisplaatsing wederom niet verzocht. De GI heeft pas na het indienen van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, in maart 2020, een spoedverzoek hiertoe gedaan. Het is duidelijk dat het momenteel niet beter gaat in de thuissituatie, maar het gaat ook niet veel slechter dan bij het begin van de ondertoezichtstelling, althans dat is gesteld noch gebleken. De GI heeft onvoldoende onderbouwd waarom een uithuisplaatsing op dit moment noodzakelijk is, met name in het licht van het feit dat die uithuisplaatsing zowel zes maanden na aanvang van de ondertoezichtstelling, en bij verlenging van de ondertoezichtstelling na een jaar kennelijk niet noodzakelijk was. Bovendien heeft de GI het verzoek niet met de ouders en de kinderen besproken. De kinderrechter acht het onzorgvuldig van de GI om het ingrijpende verzoek, waarbij er geen directe aanleiding is voor een spoeduithuisplaatsing, niet met betrokkenen te bespreken. De kinderrechter heeft begrip voor de overweging van de GI dat men geen onnodige spanning wilde oproepen, maar een beslissing tot uithuisplaatsing dient vooraf met kinderen van ouder dan twaalf jaar te worden besproken.
Daarnaast heeft de GI de mogelijkheden voor een netwerkplaatsing onvoldoende onderzocht. Ter zitting is door de GI aangegeven dat in november 2019 een netwerkberaad heeft plaatsgevonden en daaruit gebleken is dat een netwerkplaatsing niet mogelijk is; de GI geeft aan dat tante mz bij dat onderzoek niet is betrokken omdat zij in het verleden negatief gescreend zou zijn door pleegzorg. De beide raadslieden van de ouders geven aan dat de tante mz gescreend is in 2017 in het kader van een vrijwillige uithuisplaatsing, dat dit inmiddels lang geleden is, dat tante mz momenteel bereid is om de kinderen op te vangen en oma vz bereid is om [voornaam minderjarige 3] op te vangen. Bovendien blijkt uit de brief van de GI van
10 april 2020 dat de kinderen momenteel al bij tante mz logeren. Het was aan de GI om recent deze mogelijkheden in het netwerk opnieuw te onderzoeken. Het is namelijk in het belang van de kinderen dat zij opgroeien in een vertrouwde omgeving. Met name voor [voornaam minderjarige 3] , een meisje van één jaar, is een plaatsing bij een vertrouwd persoon belangrijk.
Een uithuisplaatsing ligt in de rede indien duidelijk is geworden dat concrete doelen niet zijn behaald en een plaatsing in het netwerk onmogelijk is. De kinderrechter is van oordeel dat op dit moment onvoldoende duidelijk is geworden dat een netwerkplaatsing niet mogelijk is. Een plaatsing in het netwerk verdient de voorkeur dan een plaatsing op een neutrale plek. Bovendien is het te ingrijpend om direct te zeggen dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt, temeer nu niet blijkt dat ten aanzien van dit perspectief onderzoek is gedaan of is gerapporteerd.
Gelet op bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing onvoldoende is onderbouwd. De ondertoezichtstelling biedt op dit moment voldoende bescherming aan [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . De kinderrechter is daarom van oordeel dat niet wordt voldaan aan artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek en wijst het verzoek van de GI af.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Siemons, kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.E. Teunissen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.