ECLI:NL:RBROT:2020:4377

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
10/711005-20 / TUL VV: 10/741065-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in een heroïnezaak wegens gebrek aan bewijs van wetenschap en betrokkenheid

Op 15 mei 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het aanwezig hebben, verwerken en buiten het Nederlands grondgebied brengen van heroïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wetenschap had van de heroïne of dat hij betrokken was bij de verwerking of handel ervan. De zaak begon met een strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie, dat leidde tot observaties en afgeluisterde gesprekken. De verdachte werd op 21 januari 2020 aangehouden in een woning waar heroïne werd aangetroffen, maar hij verklaarde dat hij niet betrokken was bij de drugshandel. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte in de nabijheid van de drugshandel was, er geen wettig en overtuigend bewijs was dat hij daadwerkelijk betrokken was bij de strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld op basis van vermoedens of een algemeen beeld van betrokkenheid. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis werd afgewezen, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor de nieuwe feiten. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/711005-20
Parketnummer vordering TUL VV: 10/741065-18
Datum uitspraak: 15 mei 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2002,
ingeschreven op de [adres verdachte] ( [postcode] ) te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting De Hartelborgt, te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
raadsvrouw mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 1 mei 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte een positieve en structurele dagbesteding heeft en behoudt, intensieve begeleiding in het kader van ITB Harde Kern aanvaardt, meewerkt aan behandeling door De Waag of een soortgelijke instelling, geen contact heeft met zijn medeverdachten, zich niet bevindt in de omgeving van de woning waarin hij is aangehouden en op bepaald tijdstip of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig is en zich ter controle hiervan onder elektronisch toezicht zal stellen.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zich in het dossier voldoende bewijs bevindt dat de verdachte zich tussen november 2019 en het moment dat hij is aangehouden bezig heeft gehouden met het verwerken van en de handel in verdovende middelen en dat hij op 21 januari 2020 ruim 16 kilogram heroïne voorhanden heeft gehad. Ook is er volgens de officier van justitie voldoende bewijs dat de verdachte verdovende middelen van Nederland naar Portugal heeft gebracht.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Inleidende overwegingen
Op 26 november 2019 heeft het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek Giessen opgestart waarin onderzoek is gedaan naar de handel en export van verdovende middelen vanuit Nederland naar Portugal. Vanaf 6 december 2019 vonden meerdere observaties plaats en werden telefoongesprekken opgenomen en afgeluisterd. Uit deze observaties en tapgesprekken ontstond het vermoeden dat de woning aan de [adres delict] te Rotterdam werd gebruikt als pand waar verdovende middelen werden opgeslagen en verwerkt en/of bewerkt.
Op 21 januari 2020 zagen verbalisanten dat de verdachte samen met twee anderen een smartshop binnenging en later met gevulde plastic tassen de woning aan de [adres delict] betrad. Eén van de medeverdachten verliet de woning en werd 6 minuten later samen met een ander door de politie op straat aangehouden. Deze medeverdachte liep op dat moment terug richting de woning aan de [adres delict] en bleek in het bezit van een sporttas met drie brandblussers met daarin ruim 16 kilogram heroïne. In de woning aan de [adres delict] zelf was de politie inmiddels al binnengetreden en troffen verbalisanten een brandblusser met 20,3 gram heroïne, een vacumeermachine en een zeef aan. De verdachte is in deze woning aangehouden.
De verdachte heeft verklaard dat hij in het gezelschap was van mensen van wie hij wist dat zij zich bezig hielden met het verwerken van en de handel in verdovende middelen, maar dat hij daar zelf niet bij betrokken is geweest. Wel heeft hij hen meerdere keren gezegd dat hij mee wilde doen omdat hij dat interessant en stoer vond. De verdachte heeft verklaard dat dit altijd is afgehouden en dat hij zelf derhalve nooit is betrokken bij de verwerking van of handel in verdovende middelen. Lange tijd mocht hij ook niet in de woning aan de [adres delict] komen Pas vanaf januari 2020 werd hem dit wel toegestaan, maar niet om te helpen. In de woning kwam hij niet in de slaapkamer waar de zeef, de vacumeermachine en de brandblusser met restjes heroïne werden aangetroffen en van de drie brandblussers met 16 kilogram heroïne zegt de verdachte niets af te weten. De verdachte heeft verklaard dat hij een maand op vakantie naar Spanje, Portugal en Marokko is geweest, maar daar geen drugs heeft gezien of mee naartoe genomen. Hij heeft een envelop vanuit Portugal mee terug naar Nederland gebracht, maar hij was niet op de hoogte van de inhoud daarvan.
Wanneer het gehele dossier wordt overzien, komt daaruit het beeld naar voren dat de verdachte bij de hem tenlastegelegde feiten betrokken is geweest en dat zijn rol groter is geweest dan hij zelf doet voorkomen. Een veroordeling kan echter niet worden gegrond op een dergelijk beeld. Daarvoor is het noodzakelijk dat zich in het dossier bewijsmiddelen bevinden waaruit volgt dat de verdachte die strafbare feiten ook daadwerkelijk heeft begaan. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het bij alle tenlastegelegde feiten aan bewijs om tot een veroordeling te komen. De rechtbank zal dit hierna voor de verschillende feiten toelichten.
Feit 2
Voor het verwerken en/of bewerken van verdovende middelen geldt dat uit het dossier duidelijk naar voren komt dat medeverdachten in de woning aan de [adres delict] verdovende middelen hebben verwerkt en bewerkt, zoals te zien is op de videobestanden die zijn aangetroffen op de telefoon van een van hen. Onvoldoende is echter gebleken dat de verdachte daaraan enige bijdrage heeft geleverd. De rechtbank stelt voorop dat er voor de periode tot begin januari 2020 onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat de verdachte betrokken is geweest bij het verwerken en bewerken van heroïne in die woning of elders, zodat de verdachte voor dat deel reeds daarom moet worden vrijgesproken. Ook in onderling verband en in samenhang met de uitgeluisterde telefoongesprekken tussen hem en medeverdachten zijn de op zijn telefoon aangetroffen filmpjes, notities en foto’s daarvoor onvoldoende concreet. Voor de periode van begin januari tot 21 januari 2020 geldt dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij weliswaar vanaf januari is toegelaten tot de woning, maar dat zijn medeverdachten hem niet hebben toegelaten tot of betrokken bij het verwerken en bewerken van de heroïne, niet wordt weerlegd door enig bewijsmiddel in het dossier. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat de verdachte zich in die woning heeft beziggehouden met het tenlastegelegde strafbare feit, al dan niet in de vorm van medeplegen. Ook indien wordt aangenomen dat het telefoongesprek van 11 januari 2020 tussen de verdachte met medeverdachte [naam medeverdachte] voerde ziet op de woning aan de [adres delict] , kan uit dat gesprek niet worden afgeleid dat zijn rol groter is dan het optreden als tussenpersoon tussen die [naam medeverdachte] en de bewoner van die woning. Die bijdrage is van onvoldoende gewicht om te kunnen worden aangemerkt als het medeplegen van het bewerken en/of verwerken van heroïne. Nu niet is bewezen dat de verdachte enige rol van betekenis heeft gespeeld bij het verwerken en bewerken van heroïne, noch van het bereiden, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van heroïne in de ten laste gelegde periode zal hij van feit 2 integraal worden vrijgesproken.
Feit 1
Voor de ruim zestien kilogram heroïne in de drie brandblussers die zijn aangetroffen bij de medeverdachte die op straat is aangehouden, geldt dat de verdachte zich op dat moment in de woning aan de [adres delict] bevond. Van het zelf voorhanden hebben van deze heroïne is daarmee reeds geen sprake. Voor het tenlastegelegde medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking op het voorhanden hebben van de heroïne. Zoals hiervoor onder feit 2 al is overwogen, is echter niet komen vast te staan dat de verdachte betrokken was bij de heroïnehandel van de medeverdachten. Bij gebreke hiervan, kan zonder nader bewijs evenmin worden bewezen dat de verdachte wetenschap had van deze heroïne of bij het voorhanden daarvan enige betrokkenheid had. Dit nadere bewijs ontbreekt.
Evenmin kan worden bewezen dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de 20,3 gram heroïne in de in de woning aan de [adres delict] aangetroffen brandblusser. De omstandigheid dat de verdachte in de woning werd aangetroffen is in dit geval onvoldoende. De brandblusser met 20,3 gram heroïne is gevonden in de slaapkamer. De verdachte heeft verklaard dat hij nooit in de slaapkamer van de woning aan de [adres delict] is geweest. Uit het dossier blijkt niet dat naast de slaapkamer ook een ander vertrek werd gebruikt als werkplek voor het verwerken van verdovende middelen. Evenmin volgt uit het dossier dat in de ruimte waar de verdachte werd aangehouden verdovende middelen aanwezig waren. Ook was de verdachte niet de enige persoon die in de woning werd aangetroffen. Deze omstandigheden, bezien in combinatie met het ontbreken van bewijs van betrokkenheid van de verdachte bij de handel in heroïne, leiden tot de slotsom dat ook het medeplegen van het voorhanden hebben van deze hoeveelheid heroïne niet kan worden bewezen. De verdachte zal daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 3
Dat de verdachte als zeventienjarige scholier zonder medeweten van zijn ouders buiten een schoolvakantieperiode in november/december samen met ‘een vriend’ een reis van een maand heeft gemaakt naar Spanje, Marokko en Portugal, roept veel vraagtekens op. Dat geldt ook voor de uitgeluisterde telefoongesprekken in die periode van medeverdachten met hem (of – als de verdachte moet worden geloofd – degene aan wie hij zijn telefoon voor sommige van de uitgeluisterde gesprekken had afgegeven, maar bij wie hij zich wel in het gezelschap bevond). Ook de omstandigheid dat de verdachte voor een medeverdachte een envelop met onbekende inhoud heeft mee teruggebracht, vraagt om een nadere uitleg. Maar al deze als verdacht aan te merken omstandigheden leveren onvoldoende bewijs voor de uitvoer van verdovende middelen. Dat er in de auto waarmee de verdachte samen met zijn vriend op reis ging verdovende middelen zaten blijkt immers niet uit het dossier. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit niet bewezen.
4.1.3.
Conclusie
De ten laste gelegde feiten zijn niet wettig en overtuigend bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Vordering tot tenuitvoerlegging (10/741065-18)

5.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 6 november 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, is de verdachte ter zake van een bedreiging met zware mishandeling en het plegen van openlijk geweld tegen personen veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie van 58 dagen, waarvan een gedeelte groot 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 21 november 2018.
5.2.
Beoordeling door de rechtbank
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, kan niet worden geoordeeld dat hij de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Om die reden zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot ten uitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel afwijzen.

6..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 2 mei 2020 om 10:00 uur. Dit bevel is afzonderlijk geminuteerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 6 november 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. W.J. Loorbach en A. Wijsman-van Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 mei 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 januari 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16.192,30 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 september 2019 tot en met 21 januari
2020 te Rotterdam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2019
tot en met 21 januari 2020 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of te
(Lissabon), althans ergens in Portugal
(telkens) meermalen, althans eenmaal, opzettelijk buiten het grondgebied van
Nederland heeft gebracht een of meer handels- en/of gebruikershoeveelheden van
(een) verdovend(e) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.