4.1.2.Beoordeling door de rechtbank
Inleidende overwegingen
Op 26 november 2019 heeft het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek Giessen opgestart waarin onderzoek is gedaan naar de handel en export van verdovende middelen vanuit Nederland naar Portugal. Vanaf 6 december 2019 vonden meerdere observaties plaats en werden telefoongesprekken opgenomen en afgeluisterd. Uit deze observaties en tapgesprekken ontstond het vermoeden dat de woning aan de [adres delict] te Rotterdam werd gebruikt als pand waar verdovende middelen werden opgeslagen en verwerkt en/of bewerkt.
Op 21 januari 2020 zagen verbalisanten dat de verdachte samen met twee anderen een smartshop binnenging en later met gevulde plastic tassen de woning aan de [adres delict] betrad. Eén van de medeverdachten verliet de woning en werd 6 minuten later samen met een ander door de politie op straat aangehouden. Deze medeverdachte liep op dat moment terug richting de woning aan de [adres delict] en bleek in het bezit van een sporttas met drie brandblussers met daarin ruim 16 kilogram heroïne. In de woning aan de [adres delict] zelf was de politie inmiddels al binnengetreden en troffen verbalisanten een brandblusser met 20,3 gram heroïne, een vacumeermachine en een zeef aan. De verdachte is in deze woning aangehouden.
De verdachte heeft verklaard dat hij in het gezelschap was van mensen van wie hij wist dat zij zich bezig hielden met het verwerken van en de handel in verdovende middelen, maar dat hij daar zelf niet bij betrokken is geweest. Wel heeft hij hen meerdere keren gezegd dat hij mee wilde doen omdat hij dat interessant en stoer vond. De verdachte heeft verklaard dat dit altijd is afgehouden en dat hij zelf derhalve nooit is betrokken bij de verwerking van of handel in verdovende middelen. Lange tijd mocht hij ook niet in de woning aan de [adres delict] komen Pas vanaf januari 2020 werd hem dit wel toegestaan, maar niet om te helpen. In de woning kwam hij niet in de slaapkamer waar de zeef, de vacumeermachine en de brandblusser met restjes heroïne werden aangetroffen en van de drie brandblussers met 16 kilogram heroïne zegt de verdachte niets af te weten. De verdachte heeft verklaard dat hij een maand op vakantie naar Spanje, Portugal en Marokko is geweest, maar daar geen drugs heeft gezien of mee naartoe genomen. Hij heeft een envelop vanuit Portugal mee terug naar Nederland gebracht, maar hij was niet op de hoogte van de inhoud daarvan.
Wanneer het gehele dossier wordt overzien, komt daaruit het beeld naar voren dat de verdachte bij de hem tenlastegelegde feiten betrokken is geweest en dat zijn rol groter is geweest dan hij zelf doet voorkomen. Een veroordeling kan echter niet worden gegrond op een dergelijk beeld. Daarvoor is het noodzakelijk dat zich in het dossier bewijsmiddelen bevinden waaruit volgt dat de verdachte die strafbare feiten ook daadwerkelijk heeft begaan. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het bij alle tenlastegelegde feiten aan bewijs om tot een veroordeling te komen. De rechtbank zal dit hierna voor de verschillende feiten toelichten.
Feit 2
Voor het verwerken en/of bewerken van verdovende middelen geldt dat uit het dossier duidelijk naar voren komt dat medeverdachten in de woning aan de [adres delict] verdovende middelen hebben verwerkt en bewerkt, zoals te zien is op de videobestanden die zijn aangetroffen op de telefoon van een van hen. Onvoldoende is echter gebleken dat de verdachte daaraan enige bijdrage heeft geleverd. De rechtbank stelt voorop dat er voor de periode tot begin januari 2020 onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat de verdachte betrokken is geweest bij het verwerken en bewerken van heroïne in die woning of elders, zodat de verdachte voor dat deel reeds daarom moet worden vrijgesproken. Ook in onderling verband en in samenhang met de uitgeluisterde telefoongesprekken tussen hem en medeverdachten zijn de op zijn telefoon aangetroffen filmpjes, notities en foto’s daarvoor onvoldoende concreet. Voor de periode van begin januari tot 21 januari 2020 geldt dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij weliswaar vanaf januari is toegelaten tot de woning, maar dat zijn medeverdachten hem niet hebben toegelaten tot of betrokken bij het verwerken en bewerken van de heroïne, niet wordt weerlegd door enig bewijsmiddel in het dossier. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat de verdachte zich in die woning heeft beziggehouden met het tenlastegelegde strafbare feit, al dan niet in de vorm van medeplegen. Ook indien wordt aangenomen dat het telefoongesprek van 11 januari 2020 tussen de verdachte met medeverdachte [naam medeverdachte] voerde ziet op de woning aan de [adres delict] , kan uit dat gesprek niet worden afgeleid dat zijn rol groter is dan het optreden als tussenpersoon tussen die [naam medeverdachte] en de bewoner van die woning. Die bijdrage is van onvoldoende gewicht om te kunnen worden aangemerkt als het medeplegen van het bewerken en/of verwerken van heroïne. Nu niet is bewezen dat de verdachte enige rol van betekenis heeft gespeeld bij het verwerken en bewerken van heroïne, noch van het bereiden, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van heroïne in de ten laste gelegde periode zal hij van feit 2 integraal worden vrijgesproken.
Feit 1
Voor de ruim zestien kilogram heroïne in de drie brandblussers die zijn aangetroffen bij de medeverdachte die op straat is aangehouden, geldt dat de verdachte zich op dat moment in de woning aan de [adres delict] bevond. Van het zelf voorhanden hebben van deze heroïne is daarmee reeds geen sprake. Voor het tenlastegelegde medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking op het voorhanden hebben van de heroïne. Zoals hiervoor onder feit 2 al is overwogen, is echter niet komen vast te staan dat de verdachte betrokken was bij de heroïnehandel van de medeverdachten. Bij gebreke hiervan, kan zonder nader bewijs evenmin worden bewezen dat de verdachte wetenschap had van deze heroïne of bij het voorhanden daarvan enige betrokkenheid had. Dit nadere bewijs ontbreekt.
Evenmin kan worden bewezen dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de 20,3 gram heroïne in de in de woning aan de [adres delict] aangetroffen brandblusser. De omstandigheid dat de verdachte in de woning werd aangetroffen is in dit geval onvoldoende. De brandblusser met 20,3 gram heroïne is gevonden in de slaapkamer. De verdachte heeft verklaard dat hij nooit in de slaapkamer van de woning aan de [adres delict] is geweest. Uit het dossier blijkt niet dat naast de slaapkamer ook een ander vertrek werd gebruikt als werkplek voor het verwerken van verdovende middelen. Evenmin volgt uit het dossier dat in de ruimte waar de verdachte werd aangehouden verdovende middelen aanwezig waren. Ook was de verdachte niet de enige persoon die in de woning werd aangetroffen. Deze omstandigheden, bezien in combinatie met het ontbreken van bewijs van betrokkenheid van de verdachte bij de handel in heroïne, leiden tot de slotsom dat ook het medeplegen van het voorhanden hebben van deze hoeveelheid heroïne niet kan worden bewezen. De verdachte zal daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 3
Dat de verdachte als zeventienjarige scholier zonder medeweten van zijn ouders buiten een schoolvakantieperiode in november/december samen met ‘een vriend’ een reis van een maand heeft gemaakt naar Spanje, Marokko en Portugal, roept veel vraagtekens op. Dat geldt ook voor de uitgeluisterde telefoongesprekken in die periode van medeverdachten met hem (of – als de verdachte moet worden geloofd – degene aan wie hij zijn telefoon voor sommige van de uitgeluisterde gesprekken had afgegeven, maar bij wie hij zich wel in het gezelschap bevond). Ook de omstandigheid dat de verdachte voor een medeverdachte een envelop met onbekende inhoud heeft mee teruggebracht, vraagt om een nadere uitleg. Maar al deze als verdacht aan te merken omstandigheden leveren onvoldoende bewijs voor de uitvoer van verdovende middelen. Dat er in de auto waarmee de verdachte samen met zijn vriend op reis ging verdovende middelen zaten blijkt immers niet uit het dossier. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit niet bewezen.