ECLI:NL:RBROT:2020:4371

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
8122671 CV EXPL 19-45916
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen door een advocaat en de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en een gedaagde die in persoon procedeerde. Eiseres vorderde betaling van openstaande facturen ter hoogte van € 12.563,55, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De vordering was gebaseerd op juridische diensten die eiseres aan gedaagde had verleend in de periode van 2015 tot en met 2018. Gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat de dienstverlening van eiseres tekort was geschoten, dat er onnodige werkzaamheden waren verricht en dat er te veel uren waren gedeclareerd. De kantonrechter heeft de feiten en het procesverloop in detail vastgesteld, waarbij onder andere de klacht van gedaagde over de kwaliteit van de dienstverlening door eiseres aan de orde kwam. De kantonrechter oordeelde dat eiseres haar werkzaamheden als goed opdrachtnemer had verricht, conform de eisen die aan een advocaat worden gesteld. Gedaagde heeft zijn verweer onvoldoende onderbouwd, waardoor de kantonrechter de vordering van eiseres heeft toegewezen. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de advocaat als de cliënt in het kader van de dienstverlening en de betaling van facturen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8122671 CV EXPL 19-45916
uitspraak: 8 mei 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 10 oktober 2019,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 10 oktober 2019, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde] , met het verzoek om schriftelijk verweer te mogen voeren;
  • de akte overlegging producties van [eiseres] ;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde] en de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge reactie van [gedaagde] en de conclusie van dupliek.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiseres] heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde] in de periode 2015 tot en met 2018 diverse juridische diensten verleend aan [gedaagde] , waaronder het voeren van diverse gerechtelijke procedures.
2.2
[eiseres] heeft [gedaagde] in dit kader diverse facturen verstuurd. Een deel van die facturen is door [gedaagde] voldaan.
2.3
Bij brief van 14 september 2018 heeft de Deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam als volgt beslist op de klachtbrief van 3 mei 2018 van [gedaagde] .
“(…) [gemachtigde] heeft onbetwist gesteld dat hij u gewezen heeft op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Uit meerdere door hem aan u gerichte brieven (of e-mails) blijkt dat hij u daaromtrent heeft geïnformeerd. Zo wordt reeds in de brief van 24 december 2014 aan u opgenomen: ”Zoals aangegeven ligt de grens bij plusminus € 30.000,00 p/j. De exacte grenzen kunt u op de internetsite van de Raad voor Rechtsbijstand naslaan, welke internetadres wij u eerder vandaag per e-mail hebben toegestuurd.” Informatie van dezelfde strekking is ook in allerlei berichten van [gemachtigde] aan te treffen.
U heeft evenmin betwist dat u [gemachtigde] eerst op 19 april 2018 heeft laten weten dat uw inkomsten drastisch gedaald zouden zijn. Ervan uitgaande dat dit juist is, heeft dat geen betekenis voor de facturen daaraan voorafgaand. Hooguit zou [gemachtigde] een toevoeging hebben kunnen aanvragen voor de werkzaamheden vanaf dat moment. Hij zou dan een zogenaamd verzoek tot peiljaarverlegging namens u hebben moeten indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Bij honorering van dat verzoek kan de Raad uitgaan van uw inkomsten over 2018. [gemachtigde] is echter niet verplicht u op basis van gefinancierde rechtsbijstand bij te staan. Een advocaat die u op betalende basis bijstaat, kan er uiteraard voor kiezen de voortgezette werkzaamheden onder het bereik van een toevoeging te laten. Is hij/zij daartoe echter niet bereid, dan zult u een advocaat moeten zoeken die die bereidheid wel heeft. U bent daarin inmiddels geslaagd.
(…) Uit uw klachtbrief leid ik af dat u alle eerder betaalde bedragen terug wilt ontvangen. De openstaande facturen worden door u betwist, anders dan middels het standpunt dat u eigenlijk steeds voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking had kunnen komen. Weliswaar meldt u dat uit het dossier zou blijken dan allerlei “onnodige acties”, doch los daarvan is mij uit de toegezonden stukken niets gebleken.
(...)
Terzake de overdracht van uw dossier aan uw nieuwe advocaat komt betekenis toe aan gedragsregel 28 lid 2 Advocatenwet, Aldaar is verwoord: ”Is de declaratie van de advocaat niet voldaan en beroept deze zich op zijn retentierecht, dan is hij niettemin verplicht het dossier op verzoek van de cliënt aan de opvolgende advocaat af te geven onder door de deken te stellen voorwaarden.”
Een verzoek om voorwaarden te stellen, heeft mij niet bereikt. Ik wijs erop dat het de eigen verantwoordelijkheid is van de overnemende advocaat om daadwerkelijk met de eerste advocaat te overleggen alvorens de behandeling van de zaak over te nemen. Dat betekent dat uw nieuwe advocaat contact met [gemachtigde] zou moeten opnemen. Als na dat contact geen overeenstemming volgt, dient inschakeling van ondergetekende te volgen.
Op voorhand merk ik op dat ik het in elk geval niet klachtwaardig acht dat [gemachtigde] heeft aangegeven dat hij eerst met u tot afspraken wil komen over een betalingsregeling. Daarbij betrek ik ook dat onbetwist is gebleven dat [gemachtigde] u de originele stukken heeft geretourneerd en dat u van de andere stukken steeds kopieën heeft gekregen.
Kortom ook met betrekking tot uw klacht (…) meen ik dat van een voldoende basis om tot gegrondverklaring daarvan te komen, niet is gebleken.(…)”
2.4
Bij beslissing van 6 maart 2019 van de voorzitter van de Raad voor Discipline in het ressort Den Haag heeft deze als volgt beslist op de klacht van [gedaagde] als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet:
“(…)
4.1
Bij de beoordeling van deze klacht moet voorop worden gesteld dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behadeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden geteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
(…)
Klachtonderdeel a)
(…)
4.5
Uit het klachtdossier (…) blijkt dat het onderwerp gefinancierde rechtshulp op een aantal momenten aan de orde is geweest en dat dit ook is vastgelegd. Tevens is vastgelegd dat verweerder de behandeling van de procedure(s) van klager op betalende basis zou behandelen. Nu iedere verdere onderbouwing ontbreekt (…) kan de voorzitter de juistheid van het gemaakte verwijt niet vaststellen. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.6
Bij de beoordeling van een klacht over de uitoefening van het retentierecht dient in acht te worden genomen dat een advocaat het recht heeft om een dossier onder zich te houden totdat de declaratie is betaald. De advocaat dient echter behoedzaam gebruik te maken van dit wettelijke retentierecht.
4.7
Uit het klachtdossier volgt dat verweerder klager bij herhaling heeft verzocht om betaling van de openstaand declaraties en vo meermalen een betalingsregeling heeft voorgesteld. Toen klager verweerder in september 2018 te kennen gaf dat hij zijn dossier wenste te ontvangen voor de opvolgend advocaat, heeft verweerder zich beroepen op het retentietrecht. In beginsel komt het retentierecht toe aan advocaten in situaties waarin facturen (langdurig) onbetaald zijn gebleven, mits de cliënt daardoor niet in procesnood komt te verkeren. Dit laatste is de voorzitter niet gebleken. Daar komt bij dat onweersproken is dat klager reeds beschikte over (originele) stukken van het dossier. De voorzitter is van oordeel dat verweerder in deze omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtenonderdeel b is derhalve kennelijk ongegrond.
klachtonderdeel c)
4.8
Het is de taak van de klager om voldoende concrete feiten en argumenten aan te dragen die grond kunnen opleveren voor een tuchtrechtelijke verwijt. Naar het oordeel van de voorzitter is uit de onderbouwde betwisting van verweerder ten aanzien van dit klachtonderdeel niet althans onvoldoende gebleken dat verweerder klager niet naar behoren heeft bijgestaan of dat het handelen van verweerder niet voldeed aan de hiervoor gin randnummer 4.1 genoemde kwaliteitseisen. Klachtonderdeel c is derhalve kennelijk ongegrond.
(…)”
2.5
Bij beslissing van 12 augustus 2019 heeft de raad van Discipline in het ressort De Haag als volgt geoordeeld:
“(…)
3.1
De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.
3.2
Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.”

3..De vordering

3.1
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan [eiseres] te betalen € 12.563,55 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente van 2% vanaf de vervaldatum van de iedere factuur, € 900,64 aan buitengerechtelijke kosten, de beslagkosten, kosten deurwaarder en de proceskosten, alsmede de nakosten.
3.2
Aan haar vordering heeft [eiseres] , naast het onder 2.1 genoemde vaststaande feit, - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd:
3.2.1
[gedaagde] heeft de volgende facturen, ondanks aanmaning daartoe, onbetaald gelaten:
[factuurnummer 1] 30 november 2015 € 745,95
[factuurnummer 2] 31 oktober 2016 € 3.739,42
[factuurnummer 3] 30 november 2016 € 660,15
[factuurnummer 4] 30 december 2017 € 749,17
[factuurnummer 5] 28 februari 2017 € 593,84
[factuurnummer 6] 31 maart 2017 € 673,17
[factuurnummer 7] 31 juli 2017 € 796,82
[factuurnummer 8] 31 augustus 2017 € 3.793,29
[factuurnummer 9] 30 september 2017
€ 811,54
totaal € 12.563,55.
3.2.2
Nu de betalingstermijn van de facturen is verstreken is [gedaagde] , naast de hoofdsom, wettelijke rente verschuldigd vanaf de vervaldatum van iedere factuur.
[gedaagde] is verder buitengerechtelijke kosten verschuldigd.
3.2.3
Voorts heeft [eiseres] zich genoodzaakt gezien ter meerdere zekerheid van de betaling van de vorderingen conservatoir beslag te leggen op de woning van [gedaagde] . [eiseres] heeft daardoor kosten moeten maken: € 639,00 (griffierrecht), € 183,29 (deurwaarderskosten) en salaris voor de advocaat volgens het liquidatietarief € 300,00.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
4.1.1
De dienstverlening van [eiseres] schoot te kort.
4.1.2
Nadat [gedaagde] in financiële problemen was gekomen, heeft hij gevraagd of hij in aanmerking kwam voor een toevoeging. [eiseres] heeft toen aangegeven niet op toevoegingsbasis te werken en aangeraden nog even vol te houden, omdat het einde in zicht zou zijn. De procedure loopt echter nog steeds.
4.1.3
[eiseres] heeft tot twee maal toe onnodige werkzaamheden verricht. Phaghoe hoeft niet de voor die werkzaamheden in rekening gebracht kosten te voldoen.
4.1.4
[eiseres] heeft teveel uren in rekening gebracht en de gehanteerde tarieven zijn excessief.
Er is ten onrechte naast de BTW steeds 6% kantoorkosten in tekening gebracht. Er werden steeds hoge kosten berekend voor het verzamelen, opstellen en versturen van stukken en correspondentie.
4.1.5
De facturen zijn niet transparant.
4.1.6
[eiseres] heeft op een cruciaal moment haar macht misbruikt door aan te geven dat zij haar diensten zou staken, indien het achterstallige factuurbedrag niet zou worden voldaan, terwijl zij wist dat [gedaagde] in een moeilijke financiële positie verkeerde.

5..De beoordeling

5.1
[gedaagde] heeft erkend dat hij de in het kader van de onder 2.1 bedoelde juridische dienstverlening door [eiseres] verzonden facturen, genoemd onder 3.2.1 heeft ontvangen, maar tot een bedrag van € 12.563,55 onbetaald heeft gelaten.
5.2
Bij de beoordeling van het verweer van [gedaagde] - kort samengevat, dat [eiseres] onnodige werkzaamheden heeft verricht, de belangen van [gedaagde] onvoldoende heeft behartigd alsmede dat [eiseres] excessief heeft gedeclareerd - moet voorop worden gesteld dat [eiseres] als opdrachtnemer haar werkzaamheden op grond van artikel 7:401 BW als goed opdrachtnemer diende te verrichten. Dat wil zeggen dat [eiseres] diende te handelen conform de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de geroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De kantonrechter zal het verweer van [gedaagde] aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
5.3
[eiseres] heeft gemotiveerd betwist dat zij tekort is geschoten in de uitvoering van de opdracht. Ter onderbouwing van deze betwisting heeft [eiseres] onder meer verwezen naar de inhoud van de hiervoor onder 2.3, 2.4 en 2.5 genoemde beslissingen van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam, de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag en van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag naar aanleiding van de door [gedaagde] geuite klachten. [gedaagde] heeft zijn verweer na deze gemotiveerde betwisting door [eiseres] niet nader onderbouwd, hetgeen op zijn weg zou hebben gelegen.
5.4
[eiseres] heeft verder betwist dat [gedaagde] herhaaldelijk heeft gevraagd of hij in aanmerking kwam voor een toevoeging, waartoe zij wederom verwijst naar de hiervoor genoemde uitspraken. [gedaagde] heeft gepersisteerd bij zijn verweer op dit punt, en daartoe aangevoerd dat hij dat herhaaldelijk telefonisch had aangegeven. Hij heeft dit verweer echter niet nader met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, hetgeen van hem, gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiseres] , had mogen worden verwacht.
Het verweer van [gedaagde] rijmt bovendien niet met de inhoud van de door [eiseres] overgelegde e-mailcorrespondentie, die tussen partijen is gevoerd. Daarin wordt immers niet gerept over betalingsonmacht, maar worden juist steeds betalingstoezeggingen gedaan door [gedaagde] , die niet (volledig) werden nagekomen. Pas in de e-mail van 11 augustus 2019, dus jaren nadat de werkzaamheden waar de onderhavige facturen op zien al waren verricht (2015 tot en met 2017), geeft [gedaagde] aan dat zijn financiële situatie dermate is verslechterd dat hij het (openstaande) bedrag niet in eenmaal kan voldoen en verzoekt hij [eiseres] om coulance te betrachten. Indien herhaaldelijk telefonisch melding zou zijn gedaan van betalingsonmacht zou het meer voor de hand hebben gelegen dat dit ook in de oudere e-mails tot uitdrukking zou zijn gekomen. Het verweer van [gedaagde] op dit punt wordt daarom als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
5.5
Ten aanzien van de aan [gedaagde] in een kort geding vonnis toegewezen proceskosten heeft [eiseres] aangevoerd dat van dat kort geding vonnis hoger beroep is ingesteld en dat het vonnis door de deurwaarder is betekend en dus door [gedaagde] kan worden geëxecuteerd. [gedaagde] heeft dit niet betwist. Ook ten aanzien van dit punt heeft [gedaagde] dan ook onvoldoende onderbouwd dat [eiseres] de belangen van [gedaagde] onvoldoende heeft behartigd.
5.6
Met betrekking tot het verwijt inzake [naam woningbouwvereniging] heeft [eiseres] betwist dat 8 uur is doorberekend aan [gedaagde] . Voorts heeft [eiseres] aangevoerd dat niet [eiseres] [naam woningbouwvereniging] als getuige heeft geschrapt van de lijst, maar dat de Rechtbank heeft beslist om geen gebruik te maken van het aanbod om [naam woningbouwvereniging] als getuige te horen. [gedaagde] heeft zijn verweer ook op dit punt niet nader onderbouwd, hetgeen op zijn weg zou hebben gelegen.
5.7
[gedaagde] heeft voorts per factuur aangegeven welke posten op die factuur volgens hem niet juist zijn. [eiseres] is hierop in haar conclusie van repliek nader ingegaan en heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd. Nu [gedaagde] in zijn conclusie van dupliek zijn verweer niet nader heeft onderbouwd, hetgeen van hem mocht worden verwacht, wordt ook dit verweer als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
5.8
Gelet op het vorenstaande moet de conclusie dan ook zijn dat [gedaagde] zijn verweer dat [eiseres] tekort is geschoten in haar dienstverlening jegens hem onvoldoende heeft onderbouwd.
5.9
Nu de facturen overigens cijfermatig niet zijn betwist moet in rechte worden uitgegaan van de juistheid van de gevorderde hoofdsom. De gevorderde hoofdsom ad € 12.563,55 wordt dan ook toegewezen.
5.1
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu [eiseres] heeft nagelaten een afschrift van de kosteloze aanmaning als bedoeld in artikel 6:96, zesde lid BW bij de dagvaarding over te leggen.
5.11
De gevorderde wettelijke rente wordt als op de wet gegrond toegewezen.
5.12
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde beslagkosten. De gevorderde beslagkosten, tot een totaalbedrag van € 1.122,29, worden toegewezen.
5.13
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 13.685,84, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van iedere factuur tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op:
  • € 83,52 aan verschotten;
  • € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde;
  • beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op:
- € 120,00 € 120,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [gedaagde] de wettelijke rente over al deze bedragen verschuldigd van de veertiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
898