ECLI:NL:RBROT:2020:4355

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
C/10/565537 / HA ZA 19-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering getuigenverklaringen en vaststelling werkgebied synergieverbintenis in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 20 mei 2020 vonnis gewezen in de zaak tussen de coöperatie [naam eiseres] en Lamper Vastgoed B.V. De zaak betreft een geschil over de synergieverbintenis tussen partijen, waarbij Lamper stelt dat [naam eiseres] tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank heeft getuigenverklaringen gewogen en vastgesteld dat er onzekerheid bestaat over de vraag of de tekortkomingen in de synergieverbintenis daadwerkelijk tot schade hebben geleid. De rechtbank heeft de bewijsopdracht aan Lamper gegeven om aan te tonen dat [naam eiseres] haar medewerkers heeft geïnstrueerd om klanten niet naar Lamper door te verwijzen. De getuigenverklaringen zijn geanalyseerd, waarbij de rechtbank concludeert dat er in bepaalde periodes geen tekortkoming aan de zijde van [naam eiseres] is vastgesteld, terwijl in andere periodes wel sprake is van een tekortkoming. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rolzitting voor verdere beoordeling van de schadevergoeding, waarbij Lamper in de gelegenheid wordt gesteld om haar schade te onderbouwen. De beslissing is aangehouden in afwachting van de aktewisseling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/565537 / HA ZA 19-22
Vonnis van 20 mei 2020
in de zaak van
de coöperatie
[naam eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.E. Eelkman Rooda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LAMPER VASTGOED B.V.,
gevestigd te Alblasserdam en kantoorhoudende te Ridderkerk,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.P.J. Krijgsman.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en Lamper worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 oktober 2019 en de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 9 januari 2020,
  • de conclusie na enquête aan de zijde van Lamper,
  • de conclusie na enquête aan de zijde van [naam eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 16 oktober 2019 is Lamper toegelaten te bewijzen dat [naam eiseres] aan haar medewerkers de instructie heeft gegeven klanten van [naam eiseres] niet naar Lamper door te verwijzen. Deze bewijsopdracht houdt verband met de reconventionele vordering van Lamper tot betaling van een schadevergoeding vanwege een gestelde tekortkoming van [naam eiseres] inzake de synergieverbintenis voor wat betreft de locaties Dordrecht, Werkendam en Gorinchem.
2.2.
Ter voldoening aan die bewijsopdracht heeft Lamper getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] voorgebracht. In contra-enquête heeft [naam eiseres] getuige [naam getuige 3] voorgebracht. Al deze getuigen zijn werkzaam (geweest) bij [naam eiseres] als hypotheekadviseur.
Het werkgebied van de synergieverbintenis
2.3.
Allereerst is tussen partijen in geschil of de locaties Werkendam en Gorinchem vallen onder het werkgebied waarvoor de synergieverbintenis geldt. De koopovereenkomst van 4 februari 2011 is hier niet duidelijk over, nu daarin niet is bepaald op welk geografisch gebied of welke plaatsnamen de synergieverbintenis ziet en de bijlage 6 van de koopovereenkomst waarnaar Lamper verwijst bij conclusie na enquête, is niet overgelegd.
2.4.
Lamper heeft in haar conclusie van eis in reconventie gesteld dat [naam eiseres] zich voor wat betreft de locaties Dordrecht, Werkendam en Gorinchem onvoldoende heeft ingespannen om klanten van [naam eiseres] voor taxatieopdrachten en aankoop- en verkoopopdrachten naar Lamper door te verwijzen. [naam eiseres] heeft noch in haar conclusie van antwoord in reconventie noch ter zitting betwist dat (naast klanten uit Dordrecht) klanten uit Werkendam en Gorinchem naar Lamper doorverwezen moesten worden. Eerst bij conclusie na enquête heeft [naam eiseres] deze betwisting naar voren gebracht. In het licht van de overige stellingen van Lamper en de inhoud van de getuigenverklaringen van [naam getuige 2] en [naam getuige 1] wordt overwogen dat [naam eiseres] haar betwisting onvoldoende heeft gemotiveerd. Uit de getuigenverklaring van [naam getuige 2] volgt zonder meer dat [naam eiseres] er van uitging dat Werkendam onder het werkgebied van de synergieverbintenis viel. [naam getuige 1] (de opvolger van [naam getuige 2]) heeft verklaard dat hij tijdens de laatste twee jaar van zijn dienstverband (onder commerciële druk van [naam eiseres]) ten aanzien van Gorinchem naar andere makelaars heeft doorverwezen. Hieruit begrijpt de rechtbank dat [naam getuige 1] vóór die periode dus wél naar Lamper doorverwees en dat [naam getuige 1] er zelf kennelijk van uitging dat Gorinchem onder het werkgebied viel.
2.5.
Op grond van het voorgaande wordt vastgesteld dat (naast Dordrecht) ook Werkendam en Gorinchem onder het werkgebied van de synergieverbintenis vallen. Per locatie zal hierna worden beoordeeld of Lamper is geslaagd in het bewijs.
Locatie Dordrecht
2.6.
Met betrekking tot de locatie Dordrecht heeft getuige [naam getuige 3] – voor zover van belang – het volgende verklaard:
“(…) Ik gaf opdrachten aan hem en hij aan mij. Wij gaven elkaar leads en leads kunnen zien op hypotheekopdrachten of taxatieopdrachten. Wij speelden elkaar op die manier de bal toe. Deze samenwerking met Lamper is begonnen nadat Lamper de makelaardij had overgenomen. (…) Mijn werkgebied betrof Sliedrecht, Dordrecht, Zwijndrecht, Ridderkerk, Nieuw-Lekkerland tot aan Schoonhoven, later heb ik Hardinxveld erbij gekregen. (…) Ik verwees altijd door naar Lamper, tenzij Lamper de verkoopmakelaar was, want dan kon dit niet. Er is binnen [naam eiseres] nooit tegen mij gezegd dat ik Lamper geen opdrachten zou moeten gunnen. Ik baalde ervan de samenwerking stopte, het liep namelijk voortreffelijk. (…)”
Verder heeft getuige [naam getuige 1] het volgende nog verklaard:
(…) Mijn collega [naam getuige 3], die de meeste leads toespeelde, werkte onder andere in Dordrecht, Sliedrecht, Hardinxveld, Ridderkerk, Oud-Beijerland. De klanten uit die plaatsen werden Lamper aangeraden. (…)
Tot slot heeft getuige [naam getuige 2] het volgende verklaard:
(…) Ik weet dat er andere collega’s wel leads naar Lamper doorspeelden. Mijn collega [naam getuige 3] werkte voor het gebied waarin Lamper actief was. Het ging dan om Hardinxveld, Alblasserdam, Giessendam, Dordrecht, Papendrecht en Sliedrecht. Ik heb van hem gehoord dat hij taxatieopdrachten aan Lamper gaf. (…)
2.7.
Uit de getuigenverklaringen volgt dat [naam getuige 3] en Lamper actief de samenwerking met elkaar hebben gezocht en dat [naam getuige 3] in dat kader zo veel mogelijk klanten van [naam eiseres] heeft doorverwezen naar Lamper. Op grond hiervan wordt geoordeeld dat Lamper voor wat betreft de locatie Dordrecht niet is geslaagd in het bewijs en er aan de zijde van [naam eiseres] geen sprake is van een tekortkoming in de synergieverbintenis. De door Lamper in reconventie gevorderde schadevergoeding zal daarom voor zover deze verband houdt met de locatie Dordrecht, worden afgewezen.
Locatie Werkendam
2.8.
Voor wat betreft de locatie Werkendam wordt op grond van de afgelegde getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] aanleiding gezien om een onderscheid te maken in de periode tot 2015 (het dienstverband van [naam getuige 2]) enerzijds en de periode vanaf 2015 tot en met april 2019 (de periode waarin Werkendam tot het werkgebied van [naam getuige 1] hoorde, zie r.o. 2.14.) anderzijds. In de periode waarin [naam getuige 1] voor Werkendam werkzaam was, zal tevens een onderscheid worden gemaakt in de periode vanaf 2015 tot en met april 2017 en de periode mei 2017 tot en met april 2019 (de laatste twee jaar van zijn dienstverband bij [naam eiseres]).
Periode tot 2015 (het dienstverband van [naam getuige 2])
2.9.
Getuige [naam getuige 2] heeft onder meer verklaard:
“(…) Ik ben er mee bekend dat er tussen [naam eiseres] en Lamper een afspraak gold om elkaar leads toe te spelen. Er is mij gevraagd om zoveel mogelijk taxatieopdrachten aan Lamper door te spelen. Later is mij nog één of twee keer gezegd dat ik dit moest doen, omdat [naam eiseres] was opgevallen dat ik dat niet zo vaak deed. Ik had contacten/afspraken met plaatselijke makelaars. Ik kreeg van die plaatselijke makelaars leads en gaf die daarom aan hen ook weer terug. Van Lamper kreeg ik geen leads. Mijn werkgebied betrof (destijds) gemeente Werkendam. Heel soms had ik een klant uit Hardinxveld-Giessendam, dan verwees ik wel door naar Lamper. Toen ik binnen [naam eiseres] werd aangesproken op het feit dat ik niet veel leads aanbracht voor Lamper, legde ik uit waarom dat het geval was en vertelde dat dit niet handig was, vanwege mijn bestaande netwerk. Daar bleef het dan bij, er was begrip voor en er werd niet heel veel druk uitgeoefend om dit te veranderen. (…) Er is binnen [naam eiseres] nooit tegen mij gezegd dat ik niet naar Lamper zou moeten doorverwijzen.
Verder heeft getuige [naam getuige 1] nog het volgende verklaard:
(…) De collega die voor mij Werkendam in haar werkgebied had, verwees door naar een andere makelaar dan Lamper. Ik weet niet of zij dit af en toe deed of altijd. Ik heb cijfers gezien waaruit bleek dat heel veel taxaties met betrekking tot Werkendam door andere makelaars werden gedaan dan Lamper.
2.10.
Uit de getuigenverklaringen van [naam getuige 2] en [naam getuige 1] kan worden opgemaakt dat [naam eiseres] wist dat [naam getuige 2] klanten uit Werkendam naar makelaars uit haar eigen netwerk verwees en niet naar Lamper. Dit is door [naam eiseres] in haar conclusie na enquête ook niet weersproken, zodat dit vast staat.
2.11.
[naam eiseres] heeft in haar conclusie na enquête echter een beroep gedaan op artikel 1.6 van de koopovereenkomst (zie r.o. 2.4. van het tussenvonnis van 16 oktober 2019), waarin is bepaald dat voor wat betreft de synergieverbintenis bestaande netwerken zullen worden gerespecteerd. Lamper heeft op het beroep van [naam eiseres] op artikel 1.6 van de koopovereenkomst met betrekking tot Werkendam in de periode tot 2015, nog niet kunnen reageren. Lamper zal hiertoe in de gelegenheid worden gesteld. De zaak zal daartoe naar na te melden roldatum worden verwezen.
2.12.
Overwogen wordt dat indien het beroep van [naam eiseres] op voormeld artikel 1.6 niet slaagt, er sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [naam eiseres] in de synergieverbintenis. Immers, vast staat dat [naam eiseres] wist dat één van haar werknemers ([naam getuige 2]) klanten uit Werkendam niet naar Lamper doorverwees, terwijl [naam eiseres] zich op grond van de overeenkomst met Lamper daartoe wel zoveel mogelijk moest inspannen. Dat heeft [naam eiseres] niet gedaan door toe te laten dat [naam getuige 2] naar andere makelaars doorverwees. Anders dan [naam eiseres] in haar conclusie na enquête heeft betoogd, kan deze tekortkoming thans wel vastgesteld worden, ook al valt deze tekortkoming buiten het probandum. Het betreft een aanvulling op de stellingen van Lamper waarover een debat is gevoerd door beide partijen en in het tussenvonnis is geen bindende eindbeslissing genomen over de situatie dat Lamper niet zou slagen in het te leveren bewijs. Overigens kan ook in geval van een bindende eindbeslissing van deze beslissing worden teruggekomen ingeval de rechter bij latere uitspraak blijkt dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag (HR 30 maart 2012, ECLI:HR:2012:BU3160).
Periode vanaf 2015 tot en met april 2017
2.13.
[naam getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
(…) Werkendam behoorde vanaf plus minus 2017 tot mijn werkgebied. In het begin verwees ik klanten uit Werkendam door naar Lamper. Later toen vanuit [naam eiseres] druk werd uitgeoefend om netwerken met andere makelaars op te bouwen, verwees ik naar andere makelaars door, waaronder [naam]. (…)
2.14.
Vooropgesteld wordt dat [naam getuige 1] weliswaar heeft verklaard dat Werkendam vanaf
‘plus minus 2017’tot zijn werkgebied was gaan behoren, maar nu [naam getuige 2] zelf heeft verklaard dat zij tot 2015 werkzaam was bij [naam eiseres] en daarnaast uit de verklaring van [naam getuige 1] kan worden afgeleid dat hij de opvolger van [naam getuige 2] is geweest, gaat de rechtbank ervan uit dat Werkendam vanaf 2015 tot het werkgebied van [naam getuige 1] is gaan behoren. Uit de verklaring van [naam getuige 1] volgt dat hij klanten van [naam eiseres] uit Werkendam naar Lamper doorverwees. Lamper heeft geen bewijs geleverd ten aanzien van deze locatie en periode. Op grond hiervan wordt geoordeeld dat er in ieder geval tot het moment dat Lamper naar andere makelaars is gaan verwijzen (vanaf mei 2017, zie r.o. 2.15. en verder) aan de zijde van [naam eiseres] geen sprake is van een tekortkoming in de synergieverbintenis. De door Lamper in reconventie gevorderde schadevergoeding zal daarom, voor zover deze verband houdt met de locatie Werkendam vanaf 2015 tot en met april 2017, worden afgewezen.
Periode vanaf mei 2017 tot en met april 2019
2.15.
[naam getuige 1] heeft verder onder meer verklaard:
(…) In de laatste twee jaar van mijn dienstverband probeerde ik ook voor Gorinchem en Werkendam een netwerk met andere makelaars op te bouwen. Er bestond voor mij commerciële druk om dat te doen, ik werd er op beoordeeld. Mijn leidinggevende vertelde mij ook dat ik moest proberen een netwerk met een andere makelaar op te bouwen.(…)”
2.16.
De verklaring van [naam getuige 1] dat zijn leidinggevende hem heeft verteld dat hij moest proberen een netwerk met andere makelaars op te bouwen, heeft impliciet tot gevolg dat er géén klanten naar Lamper konden worden doorverwezen, te meer nu er volgens [naam getuige 1] commerciële druk bestond om een netwerk met andere makelaars op te bouwen en hij daar ook op werd beoordeeld. De verklaring van [naam getuige 1] ligt daarmee dermate dicht bij het probandum, dat voor wat betreft de periode mei 2017 tot en met april 2019 (de laatste twee jaar van het dienstverband van [naam getuige 1]) geoordeeld wordt dat Lamper is geslaagd in het bewijzen van haar stelling dat [naam eiseres] aan haar medewerkers de instructie heeft gegeven klanten van [naam eiseres] niet naar Lamper door te verwijzen.
2.17.
In haar conclusie na enquête heeft [naam eiseres] hier tegen ingebracht dat Lamper de samenwerking (en daarmee de synergieverbintenis, naar de rechtbank begrijpt) medio 2018 zou hebben beëindigd. Nog daargelaten dat Lamper niet meer op deze stelling heeft kunnen reageren, wordt overwogen dat uit de e-mail waar [naam eiseres] ter onderbouwing van haar stelling naar heeft verwezen (d.d. 31 juli 2018, productie 10 dagvaarding), niet valt op te maken dat Lamper de samenwerking zou hebben beëindigd. Reeds hierom wordt de stelling van [naam eiseres] op dit punt als onvoldoende onderbouwd verworpen.
2.18.
Het voorgaande betekent dat voor wat betreft de periode mei 2017 tot en met april 2019 sprake is van een tekortkoming in de synergieverbintenis aan de zijde van [naam eiseres] en dat Lamper in beginsel recht heeft op vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade.
Locatie Gorinchem
2.19.
Met betrekking tot de periode dat [naam getuige 1] in Gorinchem werkzaam was als hypotheekadviseur wordt op grond van de afgelegde getuigenverklaringen van [naam getuige 1] aanleiding gezien om een onderscheid te maken in de periode tot en met april 2017 en de periode mei 2017 tot en met april 2019 (de laatste twee jaar van zijn dienstverband bij [naam eiseres]).
Periode tot en met april 2017
2.20.
[naam getuige 1] heeft – voor zover relevant – het volgende verklaard:
(…) Mijn toenmalige manager (…) heeft destijds tegen mij gezegd dat ik klanten uit de regio Alblasserwaard Lamper moest aanbevelen. Ik deed dat ook, dit was een vast onderdeel van het gesprek. Ik zei dan tegen de klant dat er een samenwerking bestond met Lamper en dat [naam eiseres] Lamper van harte aanbevool. (…)
2.21.
Uit de verklaring van [naam getuige 1] volgt dat hij in gesprekken met klanten uit de Alblasserwaard op de samenwerking met Lamper wees en dat die klanten naar Lamper werden doorverwezen. Echter, niet duidelijk is of [naam getuige 1] daarmee ook gedoeld heeft op klanten in Gorinchem. Wat hier ook van zij, uit de verklaring van [naam getuige 1] kan in ieder geval niet worden afgeleid dat hij klanten uit Gorinchem niét naar Lamper heeft doorverwezen in de periode vóór mei 2017. Op grond hiervan wordt geoordeeld dat met de getuigenverklaring van [naam getuige 1] niet bewezen is dat er in de periode tot mei 2017 sprake is van een tekortkoming in de synergieverbintenis aan de zijde van [naam eiseres]. Ander relevant bewijs is evenmin geleverd. De door Lamper in reconventie gevorderde schadevergoeding zal daarom, voor wat betreft voormelde periode en voor zover deze verband houdt met de locatie Gorinchem, worden afgewezen.
Periode vanaf mei 2017 tot en met april 2019
2.22.
Voor wat betreft de periode vanaf mei 2017 geldt hetzelfde als hetgeen in r.o. 2.15. tot en met 2.18. is overwogen. Ook hier wordt geoordeeld dat Lamper is geslaagd in het bewijzen van haar stelling dat [naam eiseres] aan haar medewerkers de instructie heeft gegeven klanten van [naam eiseres] niet naar Lamper door te verwijzen. Dit betekent dat er voor wat betreft de periode mei 2017 tot en met april 2019 sprake is van een tekortkoming in de synergieverbintenis aan de zijde van [naam eiseres] en dat Lamper in beginsel recht heeft op vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade.
De schade
2.23.
Thans dient te worden vastgesteld of, en zo ja, welk bedrag aan schade Lamper als gevolg van de tekortkomingen in de synergieverbintenis heeft geleden. Lamper heeft in haar conclusie van eis in reconventie geen onderscheid gemaakt in de verschillende locaties en evenmin in kalenderjaren.
2.24.
Lamper zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte te onderbouwen welke schade zij stelt te hebben geleden met betrekking tot:
  • de locaties Werkendam en Gorinchem in de periode mei 2017 tot en met april 2019
  • de locatie Werkendam in de periode waarin [naam getuige 2] werkzaam was bij [naam eiseres] (dus tot 2015). Hiertoe zal de zaak worden verwezen naar de rol. [naam eiseres] zal vervolgens bij antwoordakte mogen reageren.
2.25.
Daarop vooruitlopend wordt reeds overwogen dat het aantal klanten van [naam eiseres] in Werkendam en Gorinchem niet een-op-een kan worden vertaald in een minimum aantal te verwachten leads voor Lamper, nu het uiteindelijk de doorverwezen klant zelf is die beslist of hij zich daadwerkelijk tot Lamper zal wenden en al dan niet met haar in zee wenst te gaan. In die zin bestaat er onzekerheid over de vraag of de op zichzelf vastgestelde tekortkomingen in de synergieverbintenis ook daadwerkelijk tot schade aan de zijde van Lamper hebben geleid. Wel kan worden vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen de tekortkoming in de synergieverbintenis enerzijds en het verlies van de kans op een lead (een taxatieopdracht, verkoopopdracht of aankoopopdracht) anderzijds. Op grond hiervan zal de rechtbank, indien daartoe op grond van de over te leggen stukken aanleiding bestaat, een mogelijk toewijsbaar bedrag aan schadevergoeding moeten schatten aan de hand van de goede en kwade kansen.
2.26.
Verder dient er rekening mee te worden gehouden dat, wanneer het door [naam eiseres] gedane beroep op artikel 1.6 van de koopovereenkomst slaagt (en er dus geen sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [naam eiseres], zie r.o. 2.12.), de gevorderde schadevergoeding voor wat betreft Werkendam in de periode dat [naam getuige 2] daar werkzaam was, zal worden afgewezen.
2.27.
In afwachting van de aktewisseling zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 17 juni 2020teneinde Lamper in de gelegenheid te stellen zich uit te laten zoals overwogen in r.o. 2.11. en 2.26., waarna vervolgens [naam eiseres] op de rolzitting van vier weken later in de gelegenheid zal worden gesteld om bij akte te reageren (alleen ten aanzien van de gestelde schade),
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 20 mei 2020.
2438/2457