ECLI:NL:RBROT:2020:4334

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
C/10/589639 / HA ZA 20-59
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in internationale leningsovereenkomst met betrekking tot terugbetaling en toepasselijk recht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een bevoegdheidsincident in het kader van een internationale leningsovereenkomst. De eiseres, KOVI SPECIALS B.V., gevestigd in Nederland, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, EMOE HOLDING BVBA, gevestigd in België. De gedaagde vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, stellende dat op basis van internationaal privaatrecht de rechtbank van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is. De rechtbank heeft de procedure op 13 mei 2020 behandeld en de vordering van de gedaagde afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdregel van artikel 4 lid 1 van de Brussel I bis-Verordening van toepassing is, wat betekent dat de gedaagde in België moet worden opgeroepen. Echter, de rechtbank heeft ook gekeken naar artikel 7 lid 1 sub a van dezelfde verordening, dat bepaalt dat men ook kan worden gedagvaard voor de rechter van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kenmerkende prestatie in deze zaak de terugbetaling van de lening is, en dat deze moet plaatsvinden in de woonplaats van de schuldeiser, KOVI, in Nederland.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overeenkomst wordt beheerst door Nederlands recht, omdat KOVI in Nederland is gevestigd. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagde afgewezen en hen veroordeeld in de kosten van het incident. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 13 mei 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/589639 / HA ZA 20-59
Vonnis in incident van 13 mei 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOVI SPECIALS B.V.,
gevestigd te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P.J.A. Plattel te Arnhem,
tegen
1. de vennootschap naar Belgisch recht
EMOE HOLDING BVBA,
gevestigd te Kalmthout, België,
2.
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] , België,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. E.J.L. Mulderink te Breda.
Partijen zullen hierna Kovi, Emoe en [eiser] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 november 2019, met producties;
  • de conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens houdende conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in het incident

2.1.
Emoe en [eiser] vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van Kovi kennis te nemen. Zij leggen hieraan ten grondslag dat uit regels van internationaal privaatrecht volgt dat de rechtbank van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, bevoegd is. De gevorderde terugbetaling is de kenmerkende prestatie die door Emoe en [eiser] zou moeten worden uitgevoerd. Daarom moet bij de woonplaats van Emoe en [eiser] worden aangeknoopt. Nu zij hun gewone verblijfplaats hebben in België, is Belgisch recht van toepassing. Daaruit volgt dat deze rechtbank onbevoegd is.
2.2.
Kovi voert verweer door te stellen dat niet de terugbetaling, maar het ter beschikking stellen van het geldbedrag aan de lenende partij door Kovi de kenmerkende prestatie is. Nu Kovi is gevestigd in Nederland, is Nederlands recht van toepassing. Op grond van Nederlands recht dient (terug)betaling van een geldsom te geschieden in de woonplaats van de schuldeiser, in dit geval Kovi. Dit maakt de rechtbank Rotterdam in deze zaak bevoegd.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3..De beoordeling in het incident

3.1.
Niet gesteld of gebleken is dat partijen op enig moment een keuze hebben gemaakt voor een bevoegde rechter. Dit betekent dat de bevoegdheid op basis van regels van internationaal privaatrecht moet worden beoordeeld.
3.2.
De zaak betreft een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis-Vo). De Brussel I bis-Vo is derhalve materieel van toepassing. Zij is tevens formeel van toepassing, omdat de gedaagden in de hoofdzaak, Emoe en [eiser] , woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, te weten België (artikel 4 gelezen in verbinding met artikel 5 Brussel I bis-Vo).
3.3.
Volgens de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I bis-Vo dienen Emoe en [eiser] voor de rechter te België te worden opgeroepen, nu Emoe daar gevestigd is en [eiser] daar zijn woonplaats heeft. Naast deze hoofdregel bepaalt artikel 7 lid 1 sub a Brussel I bis-Vo ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst dat ook kan worden gedagvaard voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.
3.4.
Aan de vordering in de hoofdzaak is een verbintenis uit overeenkomst ten grondslag gelegd, namelijk de verbintenis tot terugbetaling van een door Kovi aan Emoe verstrekte geldlening. Voor deze verbintenis heeft [eiser] zich bij die overeenkomst hoofdelijk aansprakelijk gesteld. Voor beantwoording van de vraag of de rechtbank bevoegd is op grond van artikel 7 lid 1 sub a Brussel I bis-Vo, dient te worden vastgesteld in welke plaats de verbintenis tot terugbetaling moet worden uitgevoerd. Voor beantwoording van die vraag is van belang welk recht op de gestelde overeenkomst van toepassing is (HvJ EG 6 oktober 1976, ECLI:EU:C:1976:133 (Tessili/Dunlop)).
3.5.3.5.1. Het toepasselijk recht kan worden vastgesteld op grond van de verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken
(Rome I-Vo), welke verordening van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken. Omdat niet gesteld of gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt als bedoeld in artikel 3 Rome I-Vo, dient het toepasselijk recht te worden bepaald aan de hand van de objectieve verwijzingsregels van artikel 4 Rome I-Vo.
3.5.2.
Er is geen sprake van een in het eerste lid van artikel 4 Rome I-Vo genoemde overeenkomst.
3.5.3.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten haar gewone verblijfplaats heeft. Anders dan Emoe en [eiser] stellen, vormt niet het terugbetalen, maar het uitlenen bij een overeenkomst van geldlening volgens heersende rechtspraak de kenmerkende prestatie. Derhalve is de woonplaats van de uitlener, Kovi, bepalend voor het toepasselijk recht. Nu Kovi woonplaats heeft in Nederland, kan worden vastgesteld dat de overeenkomst in beginsel door Nederlands recht wordt beheerst.
3.5.4.
Het beroep van Emoe en [eiser] op het derde lid van artikel 4 Rome I‑Vo wordt verworpen. De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst niet nauwer met België is verbonden dan met Nederland.
3.5.4.1. Een nauwere band met België kan niet worden ontleend aan de plaats van ontvangst van de geleende gelden door Emoe en [eiser] . Vaststaat dat de betaling giraal is verricht vanaf een Nederlandse bankrekening (productie 3 van Kovi). Het feit dat de bestemming van het geld niet in Nederland gelegen is, is dan van ondergeschikt belang.
3.5.4.2. De omstandigheid dat het geld eerst hoeft te worden terugbetaald nadat het is uitbetaald, maakt evenmin dat er een nauwere band is met België. De overeenkomst waaruit zowel de uitbetalings, als de terugbetalings en renteverbintenissen voortvloeien is immers reeds voorafgaand aan de uitbetaling aangegaan.
3.5.5.
De conclusie is dat op grond van het tweede lid van artikel 4 Rome I‑Vo de overeenkomst wordt beheerst door het recht van Nederland.
3.6.
De artikelen 6:115 tot en met 6:118 BW bevatten bepalingen over de plaats van betaling van schulden. Op grond van artikel 6:116 lid 1 BW moet worden terugbetaald aan de woonplaats van de schuldeiser. Deze regel is van toepassing, omdat er geen andere wettelijke regeling van toepassing is en er geen gewoonte of rechtshandeling is gesteld waaruit een andere regeling blijkt. Dit betekent dat het geldbedrag moet worden terugbetaald aan de woonplaats van de schuldeiser, Kovi, in Nederland.
3.7.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat deze rechtbank op grond van artikel 7 lid 1 sub a Brussel I bis-Vo bevoegd is van de vordering van Kovi in de hoofdzaak kennis te nemen. De vordering van Emoe en [eiser] in het incident wordt dan ook afgewezen.
3.8.
Emoe en [eiser] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen, hoofdelijk, worden veroordeeld in de kosten van het incident, neerkomend op € 543,- (1 punt × tarief II) aan salaris voor de advocaat van Kovi, vermeerderd met wettelijke rente als verzocht. De proceskostenveroordeling wordt, conform verzoek, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4..De beslissing

De rechtbank
In het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt Emoe en [eiser] , hoofdelijk, in de kosten van het incident, aan de zijde van Kovi tot op heden begroot op € 543,-, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW indien betaling binnen 14 dagen na de datum van het vonnis uitblijft,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In de hoofdzaak
4.4.
verwijst de zaak naar de rol van
27 mei 2020voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juli tot en met november 2020, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2020.
3268/1861/1407