ECLI:NL:RBROT:2020:4312

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
10/661007-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dealen in en voorhanden hebben van harddrugs en voorbereidingshandelingen onder de Opiumwet

Op 1 mei 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen in en voorhanden hebben van harddrugs, specifiek cocaïne en MDMA, in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. De officier van justitie, mr. J. Verschuren, eiste een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van drie jaar actief betrokken was bij de handel in verdovende middelen, wat blijkt uit zijn eigen verklaringen en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de tenlastelegging in drie feiten bewezen verklaard, waarbij de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet door cocaïne en MDMA te verkopen en voorhanden te hebben.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ondanks dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten, oordeelde de rechtbank dat de handel in drugs schadelijk is voor de volksgezondheid en bijdraagt aan criminele activiteiten. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte moet zich tijdens de proeftijd aan bepaalde voorwaarden houden, waaronder het zich niet schuldig maken aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/661007-20
Datum uitspraak: 1 mei 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 mei 2020.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest.

Waardering van het bewijs

Bewijswaardering feit 1
De verdachte heeft bekend dat hij zich bezig hield met de handel in verdovende middelen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de gehele ten laste gelegde periode bewezen kan worden verklaard. Bij de politie heeft de verdachte op 27 januari 2020 zelf verklaard dat hij drie jaar daarvoor was begonnen met de handel in verdovende middelen. De ten laste gelegde periode wordt daarnaast ondersteund door het onderzoek naar de telefoon van de verdachte en verklaring van getuige [naam getuige] . Laatstgenoemde heeft op 7 februari 2020 bij de politie aangegeven dat zij al ‘een jaar of vier’ bij de verdachte drugs koopt.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van feit 2 en 3
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 26 januari 2020
te Rotterdam en/of Nieuwerkerk aan den IJssel, meermalen
telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en MDMA
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op 26 januari 2020 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 718,7 gram van een materiaal
bevattende cocaïne en ongeveer 272,3 gram van
een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMAtelkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
hij op 26 januari 2020 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het
vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bewerken, verkopen, afleveren en verstrekken
van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen
147,5 gram inositol en verscheidene lege gripzakjes, voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 3:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor
te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van drie jaar schuldig gemaakt aan het handelen in harddrugs. Het gebruik van drugs is schadelijk voor de gezondheid van die gebruikers. De handel in drugs vormt bovendien een schakel in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ernstig ontwricht. Verdachte heeft met zijn handelen alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin ten koste van de volksgezondheid en daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van die keten van criminele activiteiten. Dat verdachte een onderdeel van die keten was, blijkt ook uit de omstandigheid dat in zijn woning een grote aan verdachte toebehorende handelshoeveelheid van verschillende soorten harddrugs is aangetroffen, alsmede versnijdingsmiddel en verpakkingsmateriaal.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 maart 2020. In dit rapport is vermeld dat er met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meer beschermende factoren dan risicofactoren zijn. De verdachte lijkt geen pro criminele houding te hebben, waardoor de risico’s op recidive volgens de reclassering beperkt zijn. De reclassering schat het recidiverisico in als laag/gemiddeld en ziet geen noodzaak om interventies/hulpverleningstrajecten in te zetten of aan te bieden. Daarop gerichte bijzondere voorwaarden zijn daarom ook niet geadviseerd.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht een groot deel van de straf voorwaardelijk in combinatie met een werkstraf op te leggen. De rechtbank zal de verdediging in zoverre volgen dat een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk zal worden opgelegd, dit om de de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Een taakstraf, zoals door de raadsman bepleit, zou geen recht doen aan de ernst van de feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10A van de Opiumwet.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 mei 2020.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 26 januari 2020
te Rotterdam en/of Nieuwerkerk aan den IJssel, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op of omstreeks 26 januari 2020 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 718,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of ongeveer 272,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
3.
hij op of omstreeks 26 januari 2020 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het
vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken,
vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen
147,5 gram inositol en/of meerdere lege gripzakjes, voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die
bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).