Op 1 mei 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen in en voorhanden hebben van harddrugs, specifiek cocaïne en MDMA, in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. De officier van justitie, mr. J. Verschuren, eiste een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van drie jaar actief betrokken was bij de handel in verdovende middelen, wat blijkt uit zijn eigen verklaringen en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de tenlastelegging in drie feiten bewezen verklaard, waarbij de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet door cocaïne en MDMA te verkopen en voorhanden te hebben.
De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ondanks dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten, oordeelde de rechtbank dat de handel in drugs schadelijk is voor de volksgezondheid en bijdraagt aan criminele activiteiten. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte moet zich tijdens de proeftijd aan bepaalde voorwaarden houden, waaronder het zich niet schuldig maken aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf.