ECLI:NL:RBROT:2020:4291

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
C/10/577260 / HA ZA 19-613
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling legitieme portie in erfrechtelijke geschil tussen kinderen van erflaatster

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen de kinderen van de overleden mevrouw [naam erflaatster]. De moeder heeft in haar testament haar zoon [gedaagde] tot enige erfgenaam benoemd en haar dochter [eiseres] onterfd. [eiseres] maakt aanspraak op haar legitieme portie, wat leidt tot een geschil over de hoogte hiervan. De rechtbank heeft op 13 mei 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de legitieme portie van [eiseres] is vastgesteld op € 68.590,25. De rechtbank heeft vastgesteld dat de legitieme portie ¼ van de legitimaire massa bedraagt, die is berekend op basis van de waarde van de nalatenschap, de in aanmerking te nemen giften en de schulden. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de vorderingen in conventie en reconventie, waarbij de vorderingen van [eiseres] in conventie deels zijn afgewezen omdat zij geen belang meer had bij de gevraagde informatie. In reconventie zijn de vorderingen van [eiser] afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/577260 / HA ZA 19-613
Vonnis van 13 mei 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] , [land] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.P. Bolweg te Haarlem,
tegen
[gedaagde]
in persoon en in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van mevrouw [naam erflaatster] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.P. den Besten te Utrecht.
Partijen zullen hierna “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 25 juni 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties;
  • de bij brief van 1 november 2019 door [gedaagde] toegezonden productie 3 t/m 10;
  • de bij brief van 6 november 2019 door [gedaagde] toegezonden producties 11 t/m 23;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • het proces-verbaal van de op 12 november 2019 gehouden comparitie van partijen;
  • de akte met overlegging nadere producties aan te zijde van [eiseres] , met producties;
  • de akte aan de zijde van [gedaagde] .
1.2.
De datum van het vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] is te Utrecht overleden mevrouw [naam erflaatster] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , laatstelijk wonende te Rhoon (hierna: erflaatster).
2.2.
[eiseres] en [gedaagde] zijn de kinderen van erflaatster.
2.3.
Erflaatster heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt. In dit testament heeft erflaatster [gedaagde] tot haar enige erfgenaam benoemd. [gedaagde] is in dit testament tevens tot (beheers)executeur benoemd.
2.4.
[eiseres] heeft bij [gedaagde] aanspraak gemaakt op haar legitieme portie.
2.5.
Op 29 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [eiseres] verlof verleend tot het leggen van beslag op de boedelwoning gelegen aan de [adres] te Rhoon. Na het leggen van beslag op deze woning hebben partijen een depotovereenkomst gesloten. Afgesproken is dat van de verkoopopbrengst van de woning een bedrag van € 100.000,- in depot bij de notaris wordt gehouden totdat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van dit bedrag of dat uit een vonnis onherroepelijk de verdeling van dit bedrag blijkt (of dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard).

3..Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na het vonnis een boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflaatster te verstrekken met de onderliggende stukken waaronder de volgende stukken:
 kopie aangifte erfbelasting;
 alle bankafschriften van alle rekeningen op datum overlijden erflaatster;
 alle bankafschriften tot 7 jaar voor datum overlijden erflaatster;
 IB-aangiftes en aanslagen van erflaatster te rekenen vanaf 2010 tot en met 2018;
 overzicht van de schenkingen die erflaatster aan [gedaagde] dan wel aan derden heeft gedaan, onderbouwd met bewijsstukken;
 afschriften van de polissen uit levensverzekeringen;
op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [gedaagde] de verzochte informatie niet verstrekt, met een maximum van € 25.000,-;
II. De legitieme portie van [eiseres] nader te bepalen en [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na het vonnis aan [eiseres] de nader te bepalen legitieme portie uit te keren;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, met inbegrip van de beslagkosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] is als executeur verplicht om een boedelbeschrijving op te stellen. [gedaagde] is als executeur ook verplicht om informatie te verschaffen aan [eiseres] . [gedaagde] heeft geweigerd om de door haar verzochte informatie te verstrekken over de samenstelling van de nalatenschap en een berekening van de legitimaire massa te verstrekken. Het saldo van de nalatenschap, plus eventuele giften, is noodzakelijk om de legitimaire massa te berekenen. De door [gedaagde] berekende legitieme portie van [eiseres] klopt niet, zodat de rechtbank de legitieme portie moet bepalen en [gedaagde] moet veroordelen om deze aan haar uit te keren.
3.3.
[gedaagde] heeft tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd en daaraan het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft niet geweigerd om informatie te verstrekken aan [eiseres] . Zolang [eiseres] zelf in gebreke blijft met het verschaffen van informatie aan [gedaagde] over de door haar ontvangen giften en geldlening van erflaatster, kan van hem niet verwacht worden dat hij een definitieve boedelbeschrijving met onderliggende gegevens opstelt en aan [eiseres] verstrekt.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[eiser] heeft in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen om binnen 14 dagen na het vonnis aan [eiser] te verstrekken:
  • een overzicht van alle door erflaatster tijdens leven aan [verweerster] verstrekte geldleningen;
  • een overzicht van alle aan erflaatster tijdens leven door [verweerster] terugbetaalde bedragen ten titel van geldlening;
  • een overzicht van alle door erflaatster tijdens leven aan [verweerster] gedane giften;
met onderliggende bescheiden zoals overeenkomsten van geldlening, bankafschriften en/of een kwitanties;
met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
4.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij deze gegevens van [verweerster] nodig heeft, zodat hij een complete boedelbeschrijving kan maken.
4.3.
[verweerster] heeft tot afwijzing van de vordering van [eiser] geconcludeerd. [verweerster] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij geen (noemenswaardige) giften van erflaatster heeft ontvangen. [verweerster] heeft wel geldleningen van erflaatster gekregen, maar deze geldleningen heeft zij al afgelost. Omdat [verweerster] bij haar conclusie van antwoord in reconventie openheid van zaken over de geldleningen en giften heeft gegeven, moet de vordering worden afgewezen.

5..De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen die hieronder gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
[eiseres] heeft in conventie als eerste onder I. gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om diverse stukken aan haar over te leggen en een boedelbeschrijving te verstrekken. [gedaagde] heeft in deze procedure een nieuwe boedelbeschrijving opgemaakt en ook alle door [eiseres] gevraagde gegevens verstrekt, althans [eiseres] heeft in haar laatste akte niet meer naar voren gebracht dat zij nog stukken mist en deze van [gedaagde] wil ontvangen. Dit betekent dat [eiseres] geen belang meer heeft bij toewijzing van haar vordering om [gedaagde] te veroordelen om een boedelomschrijving en de onderliggende stukken te verstrekken. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
5.3.
In reconventie heeft [eiser] gevorderd dat [verweerster] informatie verstrekt over de door haar ontvangen geldleningen en giften van erflaatster, zodat hij een boedelbeschrijving kan opmaken. [verweerster] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij bij haar conclusie van antwoord in reconventie al deze informatie heeft verstrekt. Omdat [eiser] inmiddels een boedelbeschrijving heeft opgemaakt en in zijn laatste akte niet meer heeft gesteld dat hij nog gegevens van [verweerster] mist, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] geen belang meer heeft bij toewijzing van zijn reconventionele vordering. Deze wordt daarom afgewezen.
5.4.
In deze zaak gaat het in conventie alleen nog om het vaststellen van de legitieme portie van [eiseres] . Niet in geschil is dat het breukdeel van de legitieme voor [eiseres] ¼ is.
5.5.
De legitieme portie is een gedeelte (in dit geval ¼) van de legitimaire massa. De legitimaire massa bestaat uit de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke wordt vermeerderd met de in aanmerking te nemen giften en verminderd met bepaalde schulden (artikel 4:65 BW). Hieronder zal beoordeeld worden wat de waarde is van de goederen van de nalatenschap, welke giften in aanmerking moeten worden genomen en met welke schulden rekening moet worden gehouden.
Waarde goederen van de nalatenschap
5.6.
Tot de goederen van de nalatenschap behoren volgens partijen de woning van erflaatster, haar banksaldi, de waarde van de inboedel en de waarde van de auto. Partijen zijn het erover eens, althans door [gedaagde] is niet meer betwist, dat [eiseres] haar geldleningen van erflaatster heeft afgelost, zodat deze geldleningen niet tot de goederen van de nalatenschap behoren en niet bij de berekening van de legitimaire massa moeten worden meegenomen.
Woning
5.7.
Partijen zijn verdeeld over de waarde van de woning. Volgens [gedaagde] is de woning € 237.500,- waard en volgens [eiseres] is de woning € 257.500,- waard. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van de waarde van de woning verwezen naar het plan van aanpak van de verkoopmakelaar, terwijl [eiseres] heeft gewezen op de verkoopprijs van de woning in maart 2019.
5.8.
De waarde van de woning moet worden bepaald per datum van het overlijden van erflaatster. Het is niet mogelijk om precies vast te stellen wat de economische waarde van de woning op dat moment was. De rechtbank is van oordeel dat aangesloten moet worden bij de verkoopprijs van de woning. Door [gedaagde] is onvoldoende onderbouwd dat de waarde van de woning na het overlijden van erflaatster aanzienlijk is gestegen door investeringen in de woning en de veranderende markt, waardoor de verkoopprijs niet gebruikt kan worden voor het bepalen van de waarde van de woning. De rechtbank ziet geen aanleiding om – zoals door [gedaagde] is betoogd – aan te sluiten bij de door de verkoopmakelaar vastgestelde waarde, omdat dit slechts een schatting van de verkoopmakelaar is en deze schatting niet met stukken is onderbouwd. De waarde van de woning zal daarom worden vastgesteld op € 257.500,-.
Banksaldi
5.9.
Partijen zijn ook verdeeld over de hoogte van de banksaldi. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de banksaldi € 21,- bedroegen. Volgens [eiseres] moet de waarde hiervan ten tijde van het overlijden van erflaatster minimaal op € 16.624,13 worden gesteld, omdat erflaatster op de dag van haar overlijden een bedrag van € 16.624,13 heeft opgenomen.
5.10.
[gedaagde] heeft erkend dat erflaatster op de dag van haar overlijden een bedrag van € 16.624,13 heeft opgenomen van haar bankrekening en dat zij dit bedrag aan hem heeft geschonken. [gedaagde] heeft dit bedrag echter opgenomen in zijn berekening van de in aanmerking te nemen giften die hij van erflaatster heeft ontvangen, zodat de rechtbank van oordeel is dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat het banksaldo van € 21,- niet klopt. Uitgegaan moet immers worden van de banksaldi op het moment van overlijden van erflaatster. Als erflaatster op de dag van haar overlijden nog giften heeft gedaan, dan behoren die bedragen bij de in aanmerking te nemen giften worden opgeteld en niet bij de banksaldi. De waarde van de banksaldi wordt daarom vastgesteld op € 21,-.
Inboedel en auto
5.11.
Partijen zijn het er over eens dat de waarde van de inboedel € 250,- bedraagt. Partijen verschillen van mening over de waarde van de auto, maar [gedaagde] heeft in zijn laatste akte laten weten zich te kunnen vinden in de door [eiseres] voorgestelde waarde van € 3.400,-.
5.12.
Resumerend stelt de rechtbank de waarde van de goederen van de nalatenschap vast op € 261.171,- (€ 257.500,- + € 21,- + € 250,- + € 3.400,- = € 261.171,-).
Giften
5.13.
Voorts zal moeten worden vastgesteld welke giften in aanmerking moeten worden genomen bij het berekenen van de legitimaire massa. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen de giften van erflaatster aan [eiseres] en de giften van erflaatster aan [gedaagde] .
Giften aan [eiseres]
5.14.
Volgens [gedaagde] heeft erflaatster afgerond € 20.000,- uitgegeven gedurende haar bezoeken aan [eiseres] en haar kinderen. Dit bedrag is volgens [gedaagde] te kwalificeren als gift van erflaatster aan [eiseres] . [eiseres] heeft zich echter op het standpunt gesteld dat zij geen giften van erflaatster heeft ontvangen.
5.15.
De rechtbank is van oordeel dat voor zover de door [gedaagde] gestelde bovenmatige uitgaven van erflaatster als zij op bezoek was bij [eiseres] al zijn te kwalificeren als giften en niet als voorgeschoten bedragen, dat deze giften zijn te kwalificeren als gebruikelijke niet bovenmatige giften als bedoeld in artikel 4:69 lid 1 aanhef en onder b BW. Erflaatster verbleef immers in een periode van vijf jaar ook meerdere weken bij haar dochter. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat de door erflaatster op dat moment bestede bedragen bovenmatig hoog waren. Dit betekent dat bij de berekening van de legitimaire massa geen rekening hoeft te worden gehouden met een gift van in totaal € 20.000,- aan [eiseres] .
Giften aan [gedaagde]
5.16.
Partijen zijn het er wel over eens dat bij de berekening van de legitimaire massa rekening moet worden gehouden met giften die erflaatster aan [gedaagde] gedaan heeft tijdens haar leven. Partijen verschillen alleen van mening over de hoogte van het bedrag aan giften. [gedaagde] heeft zelf berekend dat hij een bedrag van € 87.227,- van erflaatster als gift heeft ontvangen. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] daarnaast ook nog andere giften heeft ontvangen van erflaatster. Dat zal hieronder worden beoordeeld.
5.17.
[gedaagde] heeft erkend naast het bedrag van € 87.227,- ook een bedrag van € 39.000,- van erflaatster te hebben ontvangen dat hij nodig had om zijn hypotheek mee af te lossen. Volgens [gedaagde] hoeft deze gift niet bij de berekening van de legitimaire massa worden meegenomen, omdat dit een gift is als bedoeld in artikel 4:69 lid 1 aanhef en onder a BW. [eiseres] heeft dit betwist.
5.18.
De in artikel 4:69 lid 1 aanhef en onder a BW bedoelde giften betreffen giften aan personen ten aanzien van wie de erflater moreel verplicht was bij te dragen in hun onderhoud tijdens zijn leven of na zijn dood, voor zover zij als uitvloeisel van die verplichting zijn aan te merken en in overeenstemming waren met het inkomen en het vermogen van de erflater. Ter bepaling van de morele verplichting tot onderhoud is bepalend de onderhoudsbehoefte van de begiftigde, de financiële capaciteit van de schenker en de relatie van de schenker en de begiftigde. Ook de mate van intensiteit van de morele verplichting speelt een rol.
5.19.
[gedaagde] heeft gesteld dat erflaatster betalingen heeft verricht op de hypotheek van [gedaagde] en zijn echtgenote, omdat de ING Bank anders zou overgaan tot executieveiling dan wel openbare verkoop van de woning van [gedaagde] en zijn gezin. [gedaagde] heeft echter niet nader onderbouwd waarom erflaatster moreel verplicht was om hem te onderhouden. Erflaatster is weliswaar de moeder van [gedaagde] , maar dit betekent niet dat er ook een morele verplichting tot onderhoud bestond. [gedaagde] heeft zijn onderhoudsbehoefte niet nader onderbouwd en heeft evenmin onderbouwd dat de giften in overeenstemming waren met het inkomen en vermogen van erflaatster. Dit betekent dat de gift van € 39.000,- niet valt onder artikel 4:69 lid 1 aanhef en onder a BW en dus wel bij de legitimaire massa moet worden opgeteld.
5.20.
Volgens [eiseres] heeft erflaatster ook twee auto’s aangeschaft voor [gedaagde] ten bedrage van in totaal € 14.835,- en is dit ook een gift aan [gedaagde] en zijn gezin. [gedaagde] heeft dit echter betwist. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] met de door haar overgelegde bankafschriften onvoldoende heeft onderbouwd dat erflaatster twee auto’s voor [gedaagde] heeft aangeschaft. Dit blijkt hieruit niet. Het bedrag van € 14.835,- wordt daarom niet bij de legitimaire massa opgeteld.
5.21.
Tussen partijen is daarnaast nog in geschil of een aan erflaatster verstrekt flexibel krediet van € 25.000,- als gift aan [gedaagde] is te kwalificeren. Het enkel afsluiten van een flexibel krediet door erflaatster in 2016 is echter onvoldoende om als gift aan [gedaagde] te kwalificeren. [gedaagde] heeft namelijk betwist dat erflaatster dat krediet voor hem heeft afgesloten. Zonder nadere onderbouwding, die ontbreekt, kan niet vastgesteld worden dat erflaatster dit flexibele krediet voor [gedaagde] gebruikt heeft en niet voor andere doeleinden. Het bedrag van € 25.000,- wordt daarom niet bij de legitimaire massa opgeteld.
5.22.
Gelet op het voorgaande worden de giften aan [gedaagde] die bij de legitimaire massa moeten worden opgeteld vastgesteld op € 126.227,- (€ 87.227,- + € 39.000,- = € 126.227,-)
Schulden
5.23.
Partijen zijn het er over eens dat de hypotheekschuld € 107.237,- bedroeg en dat de uitvaartkosten € 1.500,- bedroegen en dat dit beide schulden van de nalatenschap zijn. [gedaagde] heeft in zijn laatste akte erkend dat de kosten van de foto- en videorapportage geen schulden van de nalatenschap zijn. Partijen zijn echter nog verdeeld over de vraag of de makelaarskosten, de schilderkosten en de kosten van de depotakte schulden van de nalatenschap zijn.
Makelaars- en schilderkosten
5.24.
Volgens [gedaagde] zijn de makelaarskosten ten bedrage van € 2.800,- en de schilderkosten ten bedrage van € 1.500,- ook schulden van de nalatenschap, omdat erflaatster deze opdracht al bij leven heeft gegeven. Gelet op het door [gedaagde] overgelegde verkoopplan ten aanzien van de woning is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] voldoende heeft onderbouwd dat de opdracht voor de makelaarskosten door erflaatster bij leven is gegeven, want dit verkoopplan dateert van 18 mei 2018 en is dus voor het overlijden van erflaatster opgesteld. Dit betekent dat de makelaarskosten in ieder geval vallen onder artikel 4:7 lid 1 onder a BW. [eiseres] heeft niet betwist dat het noodzakelijk was om de woning voor verkoop te schilderen en dat de schilderkosten kort na het overlijden van erflaatster zijn betaald. Hoewel het niet is komen vast te staan dat erflaatster de opdracht voor het schilderen bij haar leven heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat deze schilderkosten toch als schulden van erflaatster zijn te kwalificeren. De schilderkosten zijn immers gemaakt om de woning te kunnen verkopen, waarvoor de opdracht al bij het leven van erflaatster was gegeven. Omdat de schilderkosten verbonden waren met de verkoop van de woning vallen deze schilderkosten naar het oordeel van de rechtbank ook onder artikel 4:7 lid 1 onder a BW.
Depotakte
5.25.
De kosten van de depotakte zijn geen kosten van de nalatenschap, maar kosten die partijen zelf hebben gemaakt omdat ze er niet samen uit kwamen. Deze kosten worden derhalve niet bij de berekening van de legitimaire massa betrokken.
5.26.
Gelet op het voorgaande bedragen de schulden van de nalatenschap € 113.037,- (€ 107.237,- + € 1.500,- + € 2.800,-, + € 1.500 = € 113.037,-).
Berekening legitieme portie
5.27.
Gelet op wat hiervoor is overwogen wordt de legitieme portie als volgt berekend:
Waarde goederen nalatenschap: € 261.171,-
In aanmerking te nemen giften: € 126.227,-
Schulden: - € 113.037,-
Totale legitimaire massa € 274.361,-
Legitieme portie: ¼ x € 274.361,- = € 68.590,25
5.28.
De legitieme portie van [eiseres] bedraagt dus € 68.590,25. [gedaagde] zal worden veroordeeld om dit bedrag aan [eiseres] te betalen.
Beslagkosten
5.29.
De vordering tot betaling van de beslagkosten ad € 1.700,64 (bestaande uit € 297,- aan griffierecht, € 1.074,- aan advocaatkosten conform het liquidatietarief, € 243,80 aan kosten conservatoir beslag en € 85,84 aan betekeningskosten) is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. Het beslag was immers niet nietig, onnodig of onrechtmatig.
Proceskosten
5.30.
Gelet op de familierelatie tussen partijen ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in conventie en in reconventie (beslagkosten daar niet onder begrepen) tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De rechtbank
in conventie
bepaalt dat de legitieme portie van [eiseres] € 68.590,25 bedraagt en veroordeelt [gedaagde] om dit bedrag binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te betalen;
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten ten bedrage van € 1.700,64, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag, verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
compenseert voor het overige de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vorderingen van [eiser] af;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2020.
3120