In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2020 een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 31 maart 2020 een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind], die geboren is in 2002. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met inachtneming van de coronamaatregelen, waarbij betrokkenen telefonisch zijn gehoord. De vader van [naam kind] heeft niet gereageerd op de pogingen van de kinderrechter om contact op te nemen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door complexe problematiek binnen de opvoedingsomgeving. De moeder heeft moeite om met het gedrag van [naam kind] om te gaan, en er zijn zorgen over zijn schoolgang en gedragsproblemen. De Raad heeft aangegeven dat vrijwillige hulpverlening niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, waardoor een gedwongen kader noodzakelijk is. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind] zijn.
De kinderrechter heeft besloten om [naam kind] onder toezicht te stellen tot zijn meerderjarigheid en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is op 7 mei 2020 vastgesteld. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.