ECLI:NL:RBROT:2020:4215

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
C/10/594170 / JE RK 20-893
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van COVID-19

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2020 een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 31 maart 2020 een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind], die geboren is in 2002. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met inachtneming van de coronamaatregelen, waarbij betrokkenen telefonisch zijn gehoord. De vader van [naam kind] heeft niet gereageerd op de pogingen van de kinderrechter om contact op te nemen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door complexe problematiek binnen de opvoedingsomgeving. De moeder heeft moeite om met het gedrag van [naam kind] om te gaan, en er zijn zorgen over zijn schoolgang en gedragsproblemen. De Raad heeft aangegeven dat vrijwillige hulpverlening niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, waardoor een gedwongen kader noodzakelijk is. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind] zijn.

De kinderrechter heeft besloten om [naam kind] onder toezicht te stellen tot zijn meerderjarigheid en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is op 7 mei 2020 vastgesteld. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/594170 / JE RK 20-893
datum uitspraak: 23 april 2020

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam, hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,

betreffende

[naam kind], geboren op [geboortedatum kind] 2002 te [geboorteplaats kind],

hierna te noemen [naam kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder], hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder].

De kinderrechter merkt als informant aan:

[naam vader], hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader].

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoek met bijlagen van de Raad van 31 maart 2020, ingekomen bij de griffie op 1 april 2020.
Op 23 april 2020 zou de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandelen.
Omdat in verband met het COVID-19 virus de rechtbanken slechts zeer beperkt toegankelijk zijn, zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch gehoord te worden.
De kinderrechter heeft tijdens een groepsgesprek telefonisch gehoord:
- de minderjarige [naam kind], die apart telefonisch is gesproken en vanwege zijn leeftijd van de gelegenheid gebruikt heeft gemaakt om zijn mening tijdens het groepsgesprek kenbaar te maken,
- de moeder,
- een vertegenwoordigster van de Raad, te weten mw. [naam vertegenwoordigster],
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna de GI, te weten dhr. [naam vertegenwoordiger].
Ten aanzien van het telefonisch horen van de vader overweegt de kinderrechter het volgende.
De kinderrechter heeft de vader in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het telefonisch groepsgesprek. Zo heeft de kinderrechter meermalen tevergeefs getracht telefonisch contact met hem op te nemen op het door de Raad verstrekte telefoonnummer, te weten [telefoonnummer]. De vader heeft de telefoonoproepen van de kinderrechter niet beantwoord. Gezien deze situatie gaat de kinderrechter ervan uit dat hij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid om zijn mening over het verzoek van de Raad kenbaar te maken. Gelet op de beperkende mogelijkheden van het horen van belanghebbenden en informanten in verband met het COVID-19 virus en de aard en strekking van het verzoek van de Raad is de kinderrechter van oordeel dat, rekening houdend met deze feiten en omstandigheden, het verzoek kan worden behandeld en beoordeeld, waarbij de vader voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn reactie op het verzoek te geven.
De kinderrechter is al met al van oordeel dat het telefonisch horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om de zaak te behandelen en tot een goed oordeel te komen. Daarbij is ook rekening gehouden met het belang van de minderjarige.

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de moeder.

Na een verblijf bij de grootmoeder moederszijde woont [naam kind] weer bij de moeder.

Het verzoek en het standpunt van de Raad

De Raad heeft de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verzocht tot aan zijn meerderjarigheid.
De Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd. Zij heeft daarbij nog aangegeven dat de vrijwillige hulpverlening van [naam kind] niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, waardoor een gedwongen kader nu aan de orde is. Geprobeerd wordt om een begeleid wonen traject voor [naam kind] te vinden, waar hij kan gaan werken aan zijn zelfstandigheid.

Het standpunt van de GI, de belanghebbende en de minderjarige [naam kind]

De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en meegedeeld dat het vanwege de leeftijd van [naam kind] lastig zal zijn om een geschikte plek voor hem [naam kind] te vinden. Dit heeft mede te maken met de wachtlijsten die er overal zijn. Wel zal de GI zich ervoor inspannen dat [naam kind] in de omgeving van zijn netwerk in ’s-Gravenhage zal worden geplaatst.
De moeder heeft zich ter zitting niet verzet tegen het verzoek van de Raad. Zij heeft mondeling toegelicht hoe de situatie thuis met [naam kind] is en vindt het van belang dat er een passende plek voor hem wordt gevonden in de regio ‘s-Gravenhage.
De minderjarige [naam kind] heeft ter zitting verklaard dat hij eigenlijk niet begeleid wil gaan wonen, maar dat hij thuis wil blijven en dat er hulpverlening thuis moet worden ingezet.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er is sprake van complexe problematiek binnen de opvoedingsomgeving. [naam kind] laat gedragsproblemen zien. Ook is hij beïnvloedbaar. De schoolgang van [naam kind] is wisselend verlopen en zijn (negatieve) ervaringen binnen zijn schoolgang hebben impact op hem (gehad). De moeder heeft moeite om met het gedrag van [naam kind] om te gaan en heeft hulpverlening in gang gezet. Dit heeft geleid tot een onderzoek naar [naam kind], waarbij hij is gediagnosticeerd met een stoornis in het autismespectrum. [naam kind] heeft moeite om deze diagnose te accepteren en ervaart daarom veel boosheid naar zijn moeder.
Vanwege de problemen heeft [naam kind] in diverse instellingen verbleven. Tot voor kort heeft bij de grootmoeder moederszijde verbleven. [naam kind] heeft aangegeven dat hij vanwege de situatie rond het COVID-19 virus weer bij zijn moeder is gaan wonen. Zij heeft echter nog steeds moeite om met het zelfbepalende gedrag van [naam kind] om te gaan waardoor de situatie thuis nog steeds regelmatig escaleert. Deze escalaties zijn van invloed op alle gezinsleden. Daar komt bij dat de draagkracht van moeder en het netwerk op is. Vanwege zijn psychische problematiek is de vader niet in staat om [naam kind] op te vangen.
[naam kind] is ambivalent in het meewerken met hulpverlening. Vanwege de ernst en de duur van de complexe problematiek is de ingezette hulpverlening binnen het vrijwillig kader bovendien ontoereikend.
Nu de ouders niet in staat zijn om de bedreigde ontwikkeling van [naam kind] af te wenden en de veiligheid van [naam kind] en het gezin te waarborgen, is thans hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarom zal de kinderrechter [naam kind] onder toezicht stellen tot zijn meerderjarigheid, te weten tot [geboortedatum kind] 2020.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [naam kind] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW.
Vanwege zijn ervaringen lijkt [naam kind] angstig te zijn voor een nieuwe uithuisplaatsing. Ook heeft hij bezwaren tegen het beoogde begeleid wonen. Dit is begrijpelijk. Op
[geboortedatum kind] 2020 zal [naam kind] de leeftijd van achttien jaren zal bereiken. Daarom is het van groot belang dat de GI alles in het werk zal stellen om ervoor te zorgen dat er, bij voorkeur binnen de regio waar het netwerk van [naam kind] is, een passende plek voor hem wordt gevonden zodat [naam kind] door middel van een begeleid wonen traject kan toewerken naar zelfstandigheid.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [naam kind] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, met ingang van 23 april 2020 tot [geboortedatum kind] 2020;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 23 april 2020 tot [geboortedatum kind] 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2020 door mr. S. Jordaan, kinderrechter, in tegenwoordigheid van D. van der Aa als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is door mr. S. Jordaan en de griffier vastgesteld op 7 mei 2020.
De griffier is buiten staat de schriftelijke bevestiging van deze beslissing mede te ondertekenen.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.