ECLI:NL:RBROT:2020:4205

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
C/10/588405 / HA RK 19-1532
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gelde maken van een gemeenschappelijke woning in het kader van een echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 mei 2020 een beschikking gegeven in een geschil tussen een vrouw en een man over de verkoop van een gemeenschappelijke woning. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.M.J. Bos, verzocht de rechtbank om haar te machtigen de woning te gelde te maken, omdat zij niet langer in onverdeelde eigendom met de man wilde blijven. De man, die in de woning verbleef, had eerder aangegeven de woning op zijn naam te willen krijgen, maar had geen concrete stappen ondernomen om dit te realiseren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw gehinderd werd in haar mogelijkheden om een nieuwe woning aan te kopen door het voortbestaan van de onverdeeldheid van de woning en de bijbehorende aansprakelijkheden. De rechtbank oordeelde dat er gewichtige redenen waren om de verzoeken van de vrouw in te willigen. De rechtbank verleende de vrouw de gevraagde machtiging en bepaalde dat de beschikking in de plaats komt van de vereiste toestemming van de man voor de verkoop van de woning. Tevens werd de man veroordeeld om de woning te ontruimen op het moment van verkoop. De rechtbank verklaarde dat de opbrengst van de verkoop van de woning gelijkelijk verdeeld moet worden, met inachtneming van eerdere afspraken tussen partijen over de verdeling van de verkoopopbrengst en de hypothecaire restschuld. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/588405 / HA RK 19-1532
Beschikking van 1 mei 2020 betreffende machtiging te gelde maken onverdeelde woning
in de zaak van:
[naam vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] ,
advocaat mr. M.M.J. Bos te Dordrecht.
t e g e n
[naam man],
hierna te noemen de man,
wonende te [postcode] te [woonplaats man] , [adres man] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 20 december 2019.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Bos;
  • de man.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben de woning aan de [adres] te Dordrecht (hierna: de woning) gezamenlijk in eigendom. Op de woning rusten twee hypothecaire leningen bij de Rabobank. Aan (een van) de hypothecaire geldlening(en) is een levensverzekering verbonden.

3..De beoordeling

3.1.
De vrouw verzoekt
primair:
haar te machtigen tot het te gelde maken van de voormalige gemeenschappelijke woning, gelegen aan de [adres] te Dordrecht, en haar daarbij te machtigen om alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop van deze woning;
te bepalen dat de te geven beschikking in de plaats komt van de vereiste toestemming en/of wilsverklaring van de man tot het in de verkoop geven van de onroerende zaak bij een makelaar;
te bepalen dat de te geven beschikking in de plaats komt van de voor de eigendomsoverdracht en levering van de onroerende zaak vereiste toestemming en/of wilsverklaring en/of medewerking van de man;
de man te veroordelen om de woning te ontruimen en ontruimd te houden op het moment dat de woning feitelijk zal worden geleverd aan een derde, dat wil zeggen in ieder geval op het moment dat de notariële akte van levering van de woning zal worden verleden;
te bepalen dat aan ieder van partijen toekomt de helft van de verkoopopbrengst, verminderd met de hypothecaire restschuld en de verkoopkosten en vermeerderd met de waarde van de beleggingsverzekering, met dien verstande dat uit de overwaarde van de woning als eerste een bedrag van € 20.250,- aan de man moet worden vergoed ter zake diens investering in de aankoop van de woning.
Subsidiair:
de man te veroordelen om binnen twee weken na betekening van de te geven beschikking, zijn medewerking te verlenen aan het te koop aanbieden van de woning, door binnen deze termijn in ieder geval zijn medewerking te verlenen aan het verstrekken van een verkoopopdracht aan een door haar aan te wijzen verkoopmakelaar, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat de man hiermee in gebreke zou blijven, een deel van een dag hieronder begrepen;
een onzijdige persoon te benoemen die namens de man bevoegd is om namens hem rechtshandelingen te verrichten tot levering van de woning aan een derde, indien de man hiertoe niet overgaat of zijn medewerking staakt;
althans een zodanige beslissing te nemen dat het voor haar mogelijk wordt de woning te verkopen aan een derde, indien de man hieraan geen medewerking verleent;
te bepalen dat aan ieder van partijen toekomt de helft van de verkoopopbrengst, verminderd met de hypothecaire restschuld en de verkoopkosten en vermeerderd met de waarde van de beleggingsverzekering, met dien verstande dat uit de overwaarde van de woning als eerste een bedrag van € 20.250,- aan de man moet worden vergoed ter zake diens investering in de aankoop van de woning.
Tenslotte verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de kosten van het geding, een bedrag aan salaris voor haar advocaat hieronder begrepen.
3.2.
Artikel 3:174 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat een partij de rechter kan verzoeken om hem te machtigen om een gemeenschappelijk goed te gelde te maken in verband met de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld of om andere gewichtige redenen. Van schulden als bedoeld in voornoemd artikel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank moet daarom beoordelen of er gewichtige redenen zijn op grond waarvan de rechtbank de verzochte machtiging kan verlenen.
3.3.
Uit de inhoud van de stukken en bij de mondelinge behandeling is het volgende gebleken. Partijen hebben een affectieve relatie gehad waaruit twee minderjarige kinderen zijn geboren die hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. De relatie is medio 2012 beëindigd. Sinds september 2012 wonen partijen niet meer samen. De vrouw heeft toen met de kinderen de woning verlaten. De man woont alleen in de woning. Op 5 december 2012 zijn partijen onder meer schriftelijk overeengekomen dat de woning tot maximaal vijf jaar onverdeeld zou blijven. De relevante bepalingen van die overeenkomst luiden:
“…
14. [voornaam man] is aan [voornaam vrouw] verschuldigd een tegemoetkoming ter compensering van de waarde van een deel van de inboedel en bmw, nl € 4.000,-. Dit wordt in maandelijkse termijnen afbetaald van tenminste € 150,- vanaf juni 2013 of zoveel eerder als [voornaam man] dat wenst. Indien [voornaam man] aantoont dat zijn zaak financieel slecht draait, kan in onderling overleg uitstel gegeven worden aan de afbetaling.
15. [voornaam man] verklaart in het huis aan de [adres] te willen blijven wonen totdat de huizenmarkt op zodanige manier hersteld is dat bij verkoop van de woning winst te verwachten is. Dit met een maximum periode van 5 jaar. Deze periode kan eventueel verlengd worden in onderling overleg.
16. Gedurende de tijd dat [voornaam man] in het huis aan de [adres] blijft wonen, betaalt deze alle kosten die daarmee samenhangen (hypotheek, energie, waterschap etc).
17. Eventuele opknapwerkzaamheden worden in onderling overleg uitgevoerd. De kosten hiervan wordt door ieder de helft betaald.
18. De eventuele winst bij verkoop van de woning aan de [adres] wordt tot aan een bedrag van eigen geld wat [voornaam man] in koop gestopt heeft, verdeeld naar [voornaam man] 75% en [voornaam vrouw] 25% en alles daarboven ieder de helft.
…”
Op 19 juli 2015 hebben partijen verder de volgende handgeschreven verklaring ondertekend:
Hierbij verklaart [naam vrouw] dat [naam man] het huis mag opknappen op zijn kosten, eventuele winst gaat hierbij naar [naam man] , betreft woning [adres] .Na verkoop woning wordt € 4000,- overgemaakt naar [naam vrouw] .
Bij brief van 16 oktober 2018 heeft de vrouw de man verzocht de woning te koop te zetten of te bewerkstelligen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire restschuld wordt ontslagen. De man heeft hierop geen actie ondernomen.
Partijen hebben, vanwege de problemen met de omgangsregeling, via het Wijkteam en Veilig Thuis een veiligheidsplan opgesteld dat door hen op 17 december 2018 is ondertekend. Daarbij is afgesproken dat de verdeling van de woning zou worden uitgesteld, mede vanwege het (naderende) overlijden van de moeder van de man.
Bij brief van 6 februari 2019 (en enige tijd na het overlijden van de moeder van de man) heeft de advocaat van de vrouw de man wederom verzocht zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning aan een derde, dan wel de toedeling van de woning aan hem, zodat de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid zou kunnen worden ontslagen.
Omstreeks eind februari 2019 heeft de man telefonisch contact opgenomen met de advocaat van de vrouw. Hij wilde nogmaals een termijn krijgen om te bezien of hij de woning op zijn naam kon krijgen. De vrouw heeft hem een termijn gegund.
Op 20 mei 2019 is door partijen onder begeleiding van de hulpverlening een nieuw veiligheidsplan opgesteld. Daarbij is overeengekomen dat de man tot 1 november 2019 de tijd zou krijgen om de woning te verbouwen en te verkopen of de vrouw uiterlijk per die datum uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan. De vrouw heeft de man bij brief van 6 november 2019 verzocht om een toelichting te geven op de stand van zaken rondom de gemaakte afspraken. Bij brief van 18 november 2019 heeft de man gereageerd zonder de verzochte duidelijkheid te verschaffen.
3.4.
De vrouw wenst de woning niet langer in onverdeelde eigendom met de man te hebben en zij wil ontslagen worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hypotheekverstrekker. Zij voert aan bij het aankopen van een nieuwe woning gehinderd te worden door het langdurige voortbestaan van de onverdeelde eigendom met de bijbehorende aansprakelijkheden. Bovendien moet zij er steeds maar op vertrouwen dat de man de hypothecaire verplichting nakomt, hetgeen hij overigens tot nu toe wel heeft gedaan. De vrouw wil verder met haar leven. De man heeft volgens de vrouw inmiddels tijd genoeg gehad om de toedeling of de verkoop van de woning te regelen.
3.5.
De man heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gesteld dat hij de woning nog steeds toegedeeld wenst te krijgen. Hij heeft een slechte periode achter de rug. Zijn moeder is na een ernstig ziekbed overleden. Hij kampt met een burn-out en wil met de hulp van Humanitas (maatschappelijk werk) en zijn boekhouder de overname van het aandeel van de vrouw in de woning trachten te realiseren. Hij wacht op een goede prognose van zijn bedrijf waarmee hij naar de bank kan gaan om een hypotheek aan te vragen. Hij doet zijn best om alles te regelen. Ondertussen is hij de woning aan het opknappen. De man zegt geen andere woon-/verblijfsruimte tot zijn beschikking te hebben als hij de woning zou moeten verlaten en dan ook zijn kinderen niet te kunnen ontvangen. Hij verzoekt een termijn te krijgen om de woning op zijn naam te zetten en de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan.
3.6.
De rechtbank stelt vast dat de overeengekomen termijnen voor het in de verkoop zetten van de woning herhaaldelijk zijn verstreken en/of op verzoek van de man zijn verlengd. Het verzoek van de vrouw strekkende tot het verlenen van een machtiging te gelde maken, moet naar het oordeel van de rechtbank thans worden ingewilligd in verband met gewichtige redenen. Van de vrouw kan niet worden verlangd nog langer te dulden dat de onverdeeldheid van de gezamenlijke woning blijft voortbestaan. Zij wordt bij het aankopen van een nieuwe woning en/of het aangaan van andere financiële verplichtingen gehinderd door het voortbestaan van de onverdeelde eigendom met de bijbehorende aansprakelijkheden, terwijl verkoop van de betreffende woning naar het zich laat aanzien een behoorlijke winst kan opleveren. Bovendien wordt van haar onder deze omstandigheden verwacht er maar op te blijven vertrouwen dat de man de hypothecaire verplichtingen blijft nakomen, hetgeen de nodige spanningen met zich brengt. Uit de door de vrouw overgelegde stukken komt bovendien het beeld naar voren dat het geschil omtrent de woning een zeer negatieve weerslag heeft op de kinderen van partijen. Dat is zodanig ernstig dat dit heeft geleid tot een melding bij de Beschermingstafel van de Jeugdbescherming. Uit het meldingsformulier van 26 november 2019 blijkt dat de verkoop van de woning al jaren een bron van conflict tussen de man en de vrouw is, en dat de man de kinderen daarmee belast en afspraken met de hulpverlening, ook over de verkoop van de woning, niet nakomt. De man heeft ruimschoots de tijd gehad om te trachten de woning op zijn naam te krijgen dan wel de woning gereed te maken voor verkoop. Bij herhaling is hem hiervoor door de vrouw een termijn gegeven. Er is op dit moment nog steeds geen reëel uitzicht op financiering van de overname van de woning door de man dan wel op het in de ogen van de man verkoop klaar hebben van de woning. Het voorgaande leidt er toe dat de primaire verzoeken a) tot en met d) zullen worden toegewezen.
3.7.
Ten aanzien van het primair verzochte onder e) overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt uit dit verzoek dat de vrouw een verklaring voor recht wenst over de financiële afwikkeling van de verdeling. De vrouw beroept zich daarbij op de overeenkomst van 5 december 2012 waarbij partijen overeengekomen zijn dat bij verkoop van de woning aan een derde, de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire restschuld en vermeerderd met de waarde van de beleggingsverzekering, bij helfte wordt verdeeld, met dien verstande dat aan de man toekomt een deel van 75% van zijn investering in de aankoop van de woning. De man heeft, aldus de vrouw, via aflossing van een geldlening (een overbruggingsfinanciering), een bedrag van € 27.000,- geïnvesteerd ter zake de verwerving van de woning. Het bestaan van de overeenkomst van 5 december 2012, en de uitwerking daarvan, wordt op zichzelf niet door de man betwist. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de man zich echter beroepen op de door hem eveneens bij die gelegenheid overgelegde handgeschreven verklaring van 19 juli 2015, die door beide partijen is ondertekend. Hij stelt dat de vrouw daarin heeft verklaard dat de man de woning mag opknappen op zijn kosten en dat de eventuele winst naar hem gaat, alsmede dat na verkoop van de woning € 4.000,- naar haar gaat. De man heeft hierover ter zitting verklaard dat hij met deze afspraak geen bonnen hoefde te bewaren van de investeringen die hij zou doen ten behoeve van de woning, alsmede dat hij door het sluiten van deze overeenkomst ook een eventueel verlies voor zijn rekening nam wanneer na verkoop van de woning sprake zou zijn van een onderwaarde. De vrouw kan zich het bestaan van die schriftelijke verklaring niet herinneren en betwist de uitleg ervan.
De rechtbank overweegt als volgt. Dat partijen met voornoemde verklaring bedoeld hebben de overeenkomst van 5 december 2012 opzij te zetten, zoals de man kennelijk meent, volgt niet uit de tekst van die verklaring. Evenmin blijkt daaruit dat de vrouw zou hebben ingestemd met ontvangst van slechts € 4.000,- als verkoopwinst voor haar. Er zijn ook geen geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken waar dat uit zou kunnen worden afgeleid. In de overeenkomst van 5 december 2012 hebben partijen juist een afzonderlijke regeling getroffen over de woning alsmede een afzonderlijke regeling over de inboedel en de BMW. Ter zake die inboedel en de BWM heeft de vrouw kennelijk een vordering van € 4000,- op de man. Tegen die achtergrond gaat de rechtbank er dan ook van uit dat het bedrag van € 4000,- in de verklaring van 19 juli 2015 ziet op de inboedel en de BMW (en niet op de woning). Deze uitleg wordt overigens bevestigd door hetgeen in het kader van de omgangsovereenkomst en het veiligheidsplan van 20 mei 2019 tussen partijen is afgesproken alwaar staat dat “ [voornaam man] aan [voornaam vrouw] een tegemoetkoming ter compensering van de waarde van een deel van de inboedel en BMW, namelijk € 4.000,-, verschuldigd is” en dat “ [voornaam man] het huis in november 2019 verbouwd, verkocht of [voornaam vrouw] uitgekocht zal hebben”.
Gezien het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat partijen zijn overeengekomen dat de opbrengst van de woning moet worden verdeeld zoals de vrouw onder e) van haar verzoek uiteen heeft gezet. Dit zal de rechtbank dan ook voor recht verklaren.
3.8.
Gelet op de aard van de betrekkingen tussen de partijen zullen de kosten worden gecompenseerd in die zin, dat ieder de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verleent de vrouw machtiging tot het te gelde maken van de voormalige gemeenschappelijke woning, gelegen aan de [adres] te Dordrecht, en haar daarbij te machtigen om alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop van deze woning;
4.2.
bepaalt dat de te geven beschikking in de plaats komt van de vereiste toestemming en/of wilsverklaring van de man tot het in de verkoop geven van de woning, gelegen aan de [adres] te Dordrecht, bij een makelaar;
4.3.
bepaalt dat de te geven beschikking in de plaats komt van de voor de eigendomsoverdracht en levering van de woning, gelegen aan de [adres] te Dordrecht, vereiste toestemming en/of wilsverklaring en/of medewerking van de man;
4.4.
veroordeelt de man om de woning, gelegen aan de [adres] te Dordrecht, te ontruimen en ontruimd te houden op het moment dat deze woning feitelijk zal worden geleverd aan een derde, dat wil zeggen in ieder geval op het moment dat de notariële akte van levering van de woning zal worden verleden;
4.5.
verklaart voor recht dat aan ieder van partijen toekomt de helft van de verkoopopbrengst, verminderd met de hypothecaire restschuld en de verkoopkosten en vermeerderd met de waarde van de beleggingsverzekering, met dien verstande dat uit de overwaarde van de woning als eerste een bedrag van € 20.250,- aan de man moet worden vergoed ter zake diens investering in de aankoop van de woning;
4.6.
wijst af het anders of meer verzochte;
4.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Oonincx, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.J.P.M. Hulsman op 1 mei 2020.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend gemaakt.