3.3.Uit de inhoud van de stukken en bij de mondelinge behandeling is het volgende gebleken. Partijen hebben een affectieve relatie gehad waaruit twee minderjarige kinderen zijn geboren die hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. De relatie is medio 2012 beëindigd. Sinds september 2012 wonen partijen niet meer samen. De vrouw heeft toen met de kinderen de woning verlaten. De man woont alleen in de woning. Op 5 december 2012 zijn partijen onder meer schriftelijk overeengekomen dat de woning tot maximaal vijf jaar onverdeeld zou blijven. De relevante bepalingen van die overeenkomst luiden:
“…
14. [voornaam man] is aan [voornaam vrouw] verschuldigd een tegemoetkoming ter compensering van de waarde van een deel van de inboedel en bmw, nl € 4.000,-. Dit wordt in maandelijkse termijnen afbetaald van tenminste € 150,- vanaf juni 2013 of zoveel eerder als [voornaam man] dat wenst. Indien [voornaam man] aantoont dat zijn zaak financieel slecht draait, kan in onderling overleg uitstel gegeven worden aan de afbetaling.
15. [voornaam man] verklaart in het huis aan de [adres] te willen blijven wonen totdat de huizenmarkt op zodanige manier hersteld is dat bij verkoop van de woning winst te verwachten is. Dit met een maximum periode van 5 jaar. Deze periode kan eventueel verlengd worden in onderling overleg.
16. Gedurende de tijd dat [voornaam man] in het huis aan de [adres] blijft wonen, betaalt deze alle kosten die daarmee samenhangen (hypotheek, energie, waterschap etc).
17. Eventuele opknapwerkzaamheden worden in onderling overleg uitgevoerd. De kosten hiervan wordt door ieder de helft betaald.
18. De eventuele winst bij verkoop van de woning aan de [adres] wordt tot aan een bedrag van eigen geld wat [voornaam man] in koop gestopt heeft, verdeeld naar [voornaam man] 75% en [voornaam vrouw] 25% en alles daarboven ieder de helft.
…”
Op 19 juli 2015 hebben partijen verder de volgende handgeschreven verklaring ondertekend:
Hierbij verklaart [naam vrouw] dat [naam man] het huis mag opknappen op zijn kosten, eventuele winst gaat hierbij naar [naam man] , betreft woning [adres] .Na verkoop woning wordt € 4000,- overgemaakt naar [naam vrouw] .
Bij brief van 16 oktober 2018 heeft de vrouw de man verzocht de woning te koop te zetten of te bewerkstelligen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire restschuld wordt ontslagen. De man heeft hierop geen actie ondernomen.
Partijen hebben, vanwege de problemen met de omgangsregeling, via het Wijkteam en Veilig Thuis een veiligheidsplan opgesteld dat door hen op 17 december 2018 is ondertekend. Daarbij is afgesproken dat de verdeling van de woning zou worden uitgesteld, mede vanwege het (naderende) overlijden van de moeder van de man.
Bij brief van 6 februari 2019 (en enige tijd na het overlijden van de moeder van de man) heeft de advocaat van de vrouw de man wederom verzocht zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning aan een derde, dan wel de toedeling van de woning aan hem, zodat de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid zou kunnen worden ontslagen.
Omstreeks eind februari 2019 heeft de man telefonisch contact opgenomen met de advocaat van de vrouw. Hij wilde nogmaals een termijn krijgen om te bezien of hij de woning op zijn naam kon krijgen. De vrouw heeft hem een termijn gegund.
Op 20 mei 2019 is door partijen onder begeleiding van de hulpverlening een nieuw veiligheidsplan opgesteld. Daarbij is overeengekomen dat de man tot 1 november 2019 de tijd zou krijgen om de woning te verbouwen en te verkopen of de vrouw uiterlijk per die datum uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan. De vrouw heeft de man bij brief van 6 november 2019 verzocht om een toelichting te geven op de stand van zaken rondom de gemaakte afspraken. Bij brief van 18 november 2019 heeft de man gereageerd zonder de verzochte duidelijkheid te verschaffen.