In deze zaak heeft de kinderrechter op 24 april 2020 uitspraak gedaan over de verzoeken van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling van haar kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2], en tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. drs. R.H.P. Feiner, stelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling waren weggevallen na het overlijden van de vader, die eerder huiselijk geweld had gepleegd. De GI verzet zich tegen de verzoeken van de moeder, omdat er zorgen zijn over het welzijn van de kinderen en het contact met de moeder moeizaam verloopt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling, omdat zij dit verzoek niet vooraf heeft gedeeld met de GI. De kinderrechter oordeelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de financiële problemen van de moeder en het gebrek aan zicht op het welzijn van de kinderen. Ook het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing is afgewezen, omdat de GI in redelijkheid tot de afspraken heeft kunnen komen en deze in het belang van de kinderen zijn. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden.