ECLI:NL:RBROT:2020:4203

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
C/10/594047 / JE RK 20-871 en C/10/594048 / JE RK 20-872
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en verzoek opheffing ondertoezichtstelling in het kader van COVID-19 maatregelen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 24 april 2020 uitspraak gedaan over de verzoeken van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling van haar kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2], en tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. drs. R.H.P. Feiner, stelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling waren weggevallen na het overlijden van de vader, die eerder huiselijk geweld had gepleegd. De GI verzet zich tegen de verzoeken van de moeder, omdat er zorgen zijn over het welzijn van de kinderen en het contact met de moeder moeizaam verloopt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling, omdat zij dit verzoek niet vooraf heeft gedeeld met de GI. De kinderrechter oordeelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de financiële problemen van de moeder en het gebrek aan zicht op het welzijn van de kinderen. Ook het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing is afgewezen, omdat de GI in redelijkheid tot de afspraken heeft kunnen komen en deze in het belang van de kinderen zijn. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/594047 / JE RK 20-871 en C/10/594048 / JE RK 20-872
datum uitspraak: 24 april 2020
beschikking vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en verzoek opheffing ondertoezichtstelling
in de zaken van

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] .
met betrekking tot

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2016 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1]
,

[naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum kind 2] 2018 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:

de Raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van mr. drs. R.H.P. Feiner van 29 maart 2020, ingekomen bij de griffie op 30 maart 2020;
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 14 augustus 2019 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
Op 24 april 2020 zou de kinderrechter de zaken ter zitting met gesloten deuren behandelen. Omdat in verband met het COVID-19 virus de rechtbanken slechts zeer beperkt toegankelijk zijn, zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch gehoord te worden.
De kinderrechter heeft door middel van een groepsgesprek telefonisch gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. drs. R.H.P. Feiner,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 14 augustus 2019 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht gesteld tot 13 augustus 2020.
De GI heeft op 25 maart 2020 een schriftelijke aanwijzing (hierna SA) aan de moeder gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [naam kind 1] en [naam kind 2] . Hierin is het volgende opgenomen:
“De schriftelijke aanwijzing is als volgt:
- Een telefonisch videogesprek aangaan met Jeugdbescherming op vrijdag 27 maart 2020 om 11:00 uur waarin bovengenoemde wordt besproken.
- Meewerken aan betrokken hulpverlening. Dit houdt in dat moeder zich houdt aan de gemaakte afspraken en ook verschijnt/opneemt.
- Bereikbaar zijn voor de jeugdbeschermer die in de periode van de maatregelen rondom Corona-virus (in ieder geval tot 6 april 2020) elke dinsdag en donderdag telefonisch contact op zal nemen om 11:00 uur. Wekelijks zal er een videogesprek plaatsvinden op de donderdag.”

De verzoeken

De moeder verzoekt de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] op te heffen. De moeder verzoekt tevens (naar de kinderrechter begrijpt: subsidiair) de schriftelijke aanwijzing van de GI van 25 maart 2020 geheel vervallen te verklaren.
De moeder handhaaft de verzoeken en licht de verzoeken, mede bij monde van haar advocaat, als volgt toe. De gronden voor de ondertoezichtstelling zijn weggevallen op het moment van het overlijden van de vader. De gronden waarop de ondertoezichtstelling zijn uitgesproken bestonden primair en overwegend uit het huiselijk geweld van de vader. Er bestaan geen zorgen over de pedagogische vaardigheden van de moeder. Ook uit twee ongeplande huisbezoeken blijkt dat er geen zorgsignalen bestaan. Het feit dat de moeder onvoldoende contact onderhoudt met de GI, biedt geen grond om de ondertoezichtstelling voort te laten duren. In de communicatie tussen de moeder en de GI is veel misgelopen en het vertrouwen van de moeder in de GI is hierdoor geschaad. De moeder en de kinderen zijn nu gebaat bij rust en stabiliteit.
Daarnaast staan in de onderbouwing van de SA veel onwaarheden. De moeder zou meerdere nieuwe partners aan de kinderen hebben voorgesteld en zou gestopt zijn met de schuldhulpverlening. Dit is niet waar. Zij ontvangt nog steeds elke week leefgeld en de nieuwe partner die in de SA wordt beschreven, is een buurman. Dat de moeder niet deelnam aan gesprekken had te maken met het feit dat zij op die momenten met haar kinderen wilde wandelen.

Het standpunt van de GI

De GI verzet zich tegen toewijzing van de verzoeken. Het contact met de moeder verloopt moeizaam en hierdoor komen gemaakte afspraken niet van de grond. Om deze reden is een SA aan de moeder gegeven. Door het beperkte contact is er geen duidelijk beeld van het welzijn van de kinderen. Om zicht op de thuissituatie te krijgen, is het van belang dat de moeder zich aan de afspraken van de SA houdt. Daarnaast vertelt de moeder veel onwaarheden, bijvoorbeeld over haar partnerrelaties en heeft de instantie die betrokken is bij de schuldhulpverlening aangegeven dat deze hulp ook moeizaam verloopt. De GI zoekt naar manieren om de samenwerking te verbeteren, maar de moeder houdt de hulpverlening af. De zorgen om de kinderen blijven bestaan en door het gebrek aan toezicht dient de ondertoezichtstelling voort te duren.

De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek ingeschreven onder zaaknummer C/10/594048
De kinderrechter constateert dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot het opheffen van de ondertoezichtstelling gezien het feit dat zij dit verzoek heeft gedaan zonder dit vooraf mee te delen aan de GI en de GI dus niet in de gelegenheid is geweest, overeenkomstig artikel 1: 261 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, hierover een besluit te nemen. Dat impliciet wel duidelijk is dat de GI de ondertoezichtstelling wil laten voortduren, maakt dit niet anders.
Ten overvloede:
Indien de moeder wel ontvankelijk was geweest in haar verzoek, zou de kinderrechter het verzoek tot opheffen van de ondertoezichtstelling hebben afgewezen. Het is juist dat de grootste zorgen destijds bestonden uit het gewelddadige en opdringerige gedrag van de vader. Dit waren echter niet de enige zorgen over het gezin. De moeder heeft financiële problemen en uit de overgelegde brief van de schuldhulpverlening van 31 maart 2020 blijkt dat dit traject niet nog niet op de juiste manier verloopt. Daarnaast is er door het beperkte contact tussen de moeder en de GI, geen zicht op het welzijn van de kinderen en zijn er zorgen over de manier waarop de moeder inkleuring geeft aan gebeurtenissen.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn
Ten aanzien van het verzoek ingeschreven onder zaaknummer C/10/594047
Op verzoek van een met het gezag belaste ouder kan de kinderrechter een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren (artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek). Een schriftelijke aanwijzing moet worden beschouwd als een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In dat kader moet de kinderrechter beoordelen of het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen, of de relevante belangen kenbaar zijn afgewogen en of het besluit deugdelijk is gemotiveerd.
In de SA staat beschreven dat de moeder dient mee te werken aan de geboden hulpverlening en contact dient te houden met de GI. Feitelijk staat er in de SA niets anders dan dat de moeder aan de ondertoezichtstelling moet meewerken. Daar is niets onredelijks aan, zeker niet nu de moeder geen dringende redenen heeft aangevoerd waarom zij niet met de GI in gesprek zou kunnen gaan.. Het is van belang dat de GI zicht heeft op de kinderen zodat hun veiligheid en ontwikkeling gewaarborgd kunnen worden. De moeder dient de SA op te volgen en zich aan de gemaakte afspraken te houden.
De kinderrechter is daarom van oordeel dat de GI in redelijkheid tot de afspraken, zoals vervat in de SA, heeft kunnen komen en acht deze SA in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] . De kinderrechter zal het verzoek tot vervallenverklaring afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen af;
wijst het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 25 maart 2020 af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2020 door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van C.M.F Bom als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 6 mei 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.