ECLI:NL:RBROT:2020:4202

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
C/10/594754 / JE RK 20-989
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen in het kader van jeugdbescherming tijdens COVID-19

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2], die onder toezicht stonden van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. De moeder van de kinderen, bijgestaan door haar advocaat mr. drs. R.H.P. Feiner, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI om de kinderen uit huis te plaatsen. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij betrokkenen telefonisch zijn gehoord in verband met de COVID-19 maatregelen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over de kinderen door de moeder wordt uitgeoefend en dat de kinderen bij haar wonen. Eerder, op 14 augustus 2019, zijn de kinderen onder toezicht gesteld. De GI heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat er zorgen zijn over de zorg voor de kinderen en het contact met de moeder moeizaam verloopt. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat, hoewel er zorgen zijn, deze op dit moment onvoldoende grond bieden voor een uithuisplaatsing. De moeder moet meewerken aan de hulpverlening en afspraken nakomen om de situatie te verbeteren.

De kinderrechter heeft het verzoek tot uithuisplaatsing aangehouden, zodat de moeder de gelegenheid krijgt om aan te tonen dat de zorgen niet meer aanwezig zijn. De GI is verzocht om uiterlijk twee weken voor de pro forma datum een rapportage in te dienen over de huidige stand van zaken. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/594754 / JE RK 20-989
datum uitspraak: 24 april 2020

beschikking uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2016 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1]
,

[naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum kind 2] 2018 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 9 april 2020, ingekomen bij de griffie op 10 april 2020;
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 14 augustus 2019 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
Op 24 april 2020 zou de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandelen. Omdat in verband met het COVID-19 virus de rechtbanken slechts zeer beperkt toegankelijk zijn, zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch gehoord te worden.
De kinderrechter heeft door middel van een groepsgesprek telefonisch gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. drs. R.H.P. Feiner,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 14 augustus 2019 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht gesteld tot 13 augustus 2020.

Het verzoek en het standpunt van de GI

De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI handhaaft het verzoek en licht dit als volgt toe. De uithuisplaatsing is verzocht omdat er te weinig zicht is op de kinderen en de zorgsignalen toenemen. Heden bestaan dezelfde zorgen als die bestonden ten tijde van de uithuisplaatsing in 2019. Het contact met de moeder verloopt moeizaam en hierdoor komen gemaakte afspraken niet van de grond. Om deze reden is op 25 maart 2020 een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven. Door het beperkte contact is er geen duidelijk beeld van het welzijn van de kinderen.

Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. De kinderen zijn in 2019 uit huis geplaatst omdat er zorgen bestonden over het agressieve gedrag van de vader. De vader bleef geregeld aan de deur komen en er vonden geweldsincidenten plaats. De moeder heeft toen meerdere keren aangifte gedaan en heeft aangedrongen op het plaatsen van een AWARE-alarmsysteem of een plaatsing in een moeder- en kindhuis. Dit was niet mogelijk in verband met wachtlijsten. De moeder verloor hierdoor vertrouwen in de GI. Ook is zij in de financiële problemen gekomen doordat de kinderen, zonder haar medeweten, van haar adres werden uitgeschreven. De vader heeft suïcide gepleegd in oktober 2019, hierdoor is de dreiging vanuit hem weggevallen. Ook hebben er twee onaangekondigde huisbezoeken plaatsgevonden, waaruit geen zorgsignalen bleken. Het feit dat de GI onvoldoende zicht heeft op de kinderen biedt onvoldoende grond voor een uithuisplaatsing.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er nog steeds zorgen bestaan over [naam kind 1] en [naam kind 2] . Het is juist dat de zorgen veroorzaakt door de vader niet meer bestaan, maar er waren en zijn nog andere zorgen, bijvoorbeeld over de manier waarop de moeder inkleuring geeft aan gebeurtenissen. De moeder kampt daarnaast met financiële problemen en op dit moment heeft de GI geen zicht op hoe de situatie thuis is. Zonder het toezicht van de GI kan de veiligheid en de ontwikkeling van [naam kind 1] en [naam kind 2] nog niet gewaarborgd worden. Het is daarom van belang dat de moeder meewerkt aan de hulpverlening en zich houdt aan gemaakte afspraken. Het beperkte zicht op de kinderen biedt op zich echter onvoldoende grond [naam kind 1] en [naam kind 2] nu uit huis te plaatsen. Er bestaan gezien het verleden zorgen over de kinderen, maar het is nu niet gebleken dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind 1] en [naam kind 2] .
Het is wel belangrijk dat de moeder de afspraken met de GI nakomt. Ze dient mee te werken met de aangeboden hulpverlening en tweemaal per week telefonisch contact te hebben (waaronder één keer met beeldverbinding) met de GI op de tijden die de GI aangeeft. Alleen op die manier kan worden vastgesteld dat de zorgen die eerder werden gezien, niet meer aanwezig zijn.
De kinderrechter zal het verzoek tot uithuisplaatsing daarom aanhouden, zodat de moeder de gelegenheid krijgt aan te tonen dat de eerdere geziene zorgen niet meer aanwezig zijn.
De kinderrechter verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen pro forma datum een rapportage te doen toekomen omtrent de huidige stand van zaken en daarbij te vermelden of het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.

De beslissing

De kinderrechter:
bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 juli 2020 pro forma;
bepaalt dat de GI en de belanghebbende op de genoemde pro forma-datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI om
uiterlijk twee wekenvóór de hiervoor genoemde pro forma-datum aan de rechtbank de verzochte rapportage te doen toekomen en aan te geven of het verzoek wordt gehandhaafd. In dat geval zal dit verzoek worden behandeld, gelijktijdig met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling dat dan logischerwijs ook gedaan zal zijn.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2020 door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van C.M.F Bom als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 6 mei 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.