ECLI:NL:RBROT:2020:4178

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
KTN-8220159_30042020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen in het kader van koopovereenkomsten

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 30 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, handelend onder de naam [handelsnaam 1], en gedaagde, handelend onder de naam [handelsnaam 2]. Eiseres vorderde betaling van een totaalbedrag van € 2.702,87, bestaande uit hoofdsom, handelsrente en buitengerechtelijke kosten, wegens onbetaalde facturen die voortvloeien uit verschillende koopovereenkomsten. De procedure begon met een dagvaarding op 6 december 2019, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 3 februari 2020.

Eiseres heeft haar vordering gespecificeerd met verschillende factuurnummers en bedragen, terwijl gedaagde een deel van de vordering heeft betwist. Gedaagde erkende betaling verschuldigd te zijn voor enkele facturen, maar voerde aan dat andere facturen niet door hem waren ontvangen of getekend. Daarnaast stelde gedaagde dat hij contante betalingen had verricht aan eiseres en dat hij zich beroept op verrekening van deze bedragen met onbetaalde leveringen aan eiseres.

De kantonrechter heeft de vordering van eiseres in grote lijnen toegewezen, met uitzondering van een betwiste factuur. De rechter oordeelde dat gedaagde in beginsel nog een bedrag van € 2.086,23 verschuldigd was, maar dat hij een bedrag van € 450,- had betaald, waarvan € 50,- door eiseres was erkend. De rechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen en gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 8220159 \ CV EXPL 19-7939
uitspraak: 30 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht
in de zaak van
[eiseres], handelend onder de naam [handelsnaam 1] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: IP Nederland,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [handelsnaam 2] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit het volgende:
  • het exploot van dagvaarding van 6 december 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 19 december 2019 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de aantekening dat op 3 februari 2020 de mondelinge behandeling is gehouden.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vordering, de grondslag en het verweer

2.1
[eiseres] heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen een bedrag van in totaal € 2.702,87 – zijnde € 2.121,11 aan hoofdsom, € 263,59 aan tot 28 november 2019 verschenen handelsrente en € 318,17 aan buitengerechtelijke kosten – te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 28 november 2019, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiseres] aan haar eis het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] is uit hoofde van verschillende koopovereenkomsten gehouden tot betaling van de door haar aan hem geleverde goederen.
[eiseres] heeft haar vordering als volgt gespecificeerd:
factuurnummer datum openstaande factuurbedrag
[factuurnummer 1] 18 november 2017 € 640,06
[factuurnummer 2] 4 mei 2018 € 318,00
[factuurnummer 3] 18 mei 2018 € 349,80
[factuurnummer 4] 11 juni 2018 € 413,40
[factuurnummer 5] 7 juli 2018 € 179,67
[factuurnummer 6] 2 juli 2019 € 185,30
[factuurnummer 7] 2 juli 2019 € 34,88 +Totaal: € 2.121,11
2.3
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van een deel van de vordering. Hij heeft daartoe – verkort weergegeven – het volgende aangevoerd. Drie van de facturen waarvan betaling wordt gevorderd, die met nummers [factuurnummer 3] , [factuurnummer 5] en [factuurnummer 6] , zijn door hem ontvangen en getekend voor akkoord en daarmee verschuldigd. De overige facturen zien op leveringen die niet door hem zijn ontvangen en die ook niet door hem of zijn medewerkers voor akkoord zijn getekend. Anderzijds zijn er door [gedaagde] aan [eiseres] contante betalingen verricht in haar winkel tot een bedrag van € 450,-. Daarnaast heeft ook [gedaagde] goederen geleverd aan [eiseres] als gefactureerd bij facturen met nummers 2017104 (d.d. 29 juni 2019) en 2017002 (d.d. 12 april 2017), waarvan [eiseres] bedragen van € 176,40 respectievelijk € 666,- onbetaald heeft gelaten. [gedaagde] beroept zich op verrekening van deze bedragen met erkende leveringen.

3..De beoordeling van het geschil

3.1
Ten aanzien van de facturen met nummers [factuurnummer 3] , [factuurnummer 5] en [factuurnummer 6] van € 349,80, € 179,67 en € 185,30 heeft [gedaagde] erkend dat hij deze leveringen heeft ontvangen. Deze bedragen van in totaal € 714,77 is [gedaagde] dan ook verschuldigd.
3.2
Ten aanzien van de factuur met nummer [factuurnummer 4] van 11 juni 2018 volgt uit de inhoud van de e-mail van [gedaagde] van 25 oktober 2019 dat hij deze factuur van “6-11” erkent. Het onbetwiste gevorderde bedrag van € 413,40 is hij dan ook eveneens verschuldigd.
3.3
Met betrekking tot de factuur met nummer [factuurnummer 1] heeft [eiseres] een agenda-aantekening overgelegd, waarbij zij stelt dat is getekend voor de ontvangst van de gefactureerde goederen op 18 november 2017. De heer [naam persoon] , medewerker van [gedaagde] , heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat dit zijn handtekening betreft. Het na aftrek van de door [gedaagde] gestelde en door [eiseres] erkende betaling van € 50,- resterende bedrag van € 640,06 is [gedaagde] dan ook eveneens verschuldigd.
3.4
Ten aanzien van de factuur met nummer [factuurnummer 2] heeft [eiseres] een agenda-aantekening overgelegd betreffende ‘20 x 10 kg x €15’ en ‘13 - 4 - 2018’ met daaronder een handtekening. Nu deze handtekening gelijk is aan die op de onweersproken handtekeningen onder de overgelegde aantekeningen bij de erkende leveringen op de facturen [factuurnummer 3] en [factuurnummer 6] , is daarmee voldoende komen vast te staan dat ook de levering van 13 april 2018 voor akkoord is getekend. Het factuurbedrag van € 318,00 (inclusief btw) is [gedaagde] dan ook eveneens verschuldigd.
3.5
De levering ter zake de factuur met nummer [factuurnummer 7] is door [gedaagde] betwist en door [eiseres] op geen enkele wijze onderbouwd. De kantonrechter ziet onvoldoende grond om haar op dit punt nog toe te laten tot het leveren van nader bewijs. Dit bedrag van € 34,88 zal worden afgewezen.
3.6
Al met al is [gedaagde] in beginsel nog een bedrag verschuldigd van € 2.086,23. [gedaagde] heeft echter aangevoerd reeds een bedrag van € 450,- te hebben voldaan. [eiseres] heeft € 50,- hiervan erkend en gesteld dit in mindering te hebben gebracht op de factuur met nummer [factuurnummer 1] , hetgeen [gedaagde] vervolgens niet heeft weersproken. Ten aanzien van de overige vermeende betalingen heeft [gedaagde] gesteld dat de heer [naam persoon] deze contant aan [eiseres] heeft verricht en deze zelf heeft bijgehouden, maar hiervan geen kwitantie van [eiseres] heeft ontvangen. De bewijslast van de door hem gestelde bevrijdende betalingen rust op [gedaagde] . Nu [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling te kennen heeft gegeven geen bewijs te kunnen leveren dat de overige betalingen daadwerkelijk zijn verricht, zal [gedaagde] niet worden toegelaten tot bewijslevering op dit punt. De gestelde betalingen zijn daarmee niet komen vast te staan.
3.7
Voorts heeft [gedaagde] een beroep gedaan op verrekening van de door hem verschuldigde bedragen met door hem aan [eiseres] geleverde maar nog onbetaalde goederen en/of diensten. Aangezien op basis van de ter beoordeling voorliggende feiten en omstandigheden de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is, zal gelet op het bepaalde in artikel 6:136 BW aan dit beroep op verrekening voorbij worden gegaan.
3.8
Nu niet weersproken is dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en ook overigens aan de wettelijke vereisten voor toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten is voldaan, zullen de buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen tot een bedrag van € 312,93 dat gelet op de hoofdsom en de gebruikelijke tarieven redelijk is.
3.9
De onweersproken gebleven handelsrente zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen op de wijze als in het dictum weergegeven.
3.1
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

4..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.399,16 aan hoofdsom en buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 2.086,23 vanaf de respectieve dagen van verzuim tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 339,58 aan verschotten en € 420,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
590