ECLI:NL:RBROT:2020:4164

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
8213725 VZ VERZ 19-21230
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopige voorziening in arbeidszaak met betrekking tot ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De verzoeker, [verzoeker], heeft verzocht om betaling van zijn loon vanaf 23 oktober 2019, na een ontslag op staande voet dat hij als onterecht beschouwt. De verzoeker heeft aangevoerd dat hij financieel in problemen verkeert door het ontbreken van loon en dat er grote onzekerheid bestaat over de duur van de procedure, mede door de coronamaatregelen die getuigenverhoren hebben vertraagd.

De verweerster, Seacontractors Fleet B.V., heeft het verzoek afgewezen en betoogd dat er onvoldoende aannemelijkheid is dat de loonvordering in de hoofdzaak zal worden toegewezen. Seacontractors heeft schriftelijke verklaringen van collega's overgelegd die het ontslag op staande voet ondersteunen. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, maar dat de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen niet voldoende aannemelijk zijn om het verzoek toe te wijzen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er een fors restitutierisico bestaat en dat er geen nieuwe relevante feiten zijn aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8213725 VZ VERZ 19-21230
uitspraak: 24 april 2020
beschikking betreffende een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
tevens verweerder in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek,
gemachtigde: mr. W. al Jaboury,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SEACONTRACTORS FLEET B.V.,
gevestigd te Middelburg,
verweerster,
tevens verzoekster in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek,
gemachtigde: mr. F.J.H. Krumpelman.
Partijen worden hierna nader aangeduid als “ [verzoeker] ” en “Seacontractors”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 het proces-verbaal van de op 22 januari 2020 gewezen mondelinge uitspraak
ex artikel 30p Rv en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
 het (aanvullende) verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
ex artikel 223 Rv, binnengekomen op 27 maart 2020;
 de incidentele conclusie van antwoord, binnengekomen op 17 april 2020.
1.2
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het geschil

2.1
[verzoeker] heeft verzocht bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv Seacontractors te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van primair het loon (inclusief emolumenten) vanaf 23 oktober 2019 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd en subsidiair tot betaling van een voorschot van € 20.000,00, althans een nader te bepalen billijke vergoeding.
2.2
Aan het verzoek heeft [verzoeker] - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Het op 23 oktober 2019 gegeven ontslag op staande voet ontbeert iedere rechtsgrond en dit ontslag is wegens de ernstige gevolgen voor [verzoeker] onaanvaardbaar. [verzoeker] is voor zijn levensonderhoud afhankelijk van zijn loon en heeft sinds 23 oktober 2019 geen loon meer ontvangen. Gelet op het feit dat de te horen getuigen zich in het buitenland bevinden en het op 8 april 2020 geplande getuigenverhoor wegens de coronacrisis geen doorgang heeft gevonden bestaat grote onduidelijkheid en onzekerheid over het moment waarop uitspraak zal worden gedaan. [verzoeker] zit inmiddels vijf maanden thuis zonder inkomsten, terwijl hij niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering of bijstandsuitkering en hij aanzienlijke financiële verplichtingen heeft. [verzoeker] staat op het punt om in grote financiële problemen te geraken. [verzoeker] heeft een spoedeisend belang bij een uitspraak op korte termijn en verzoekt daarom doorbetaling van het loon vanaf 23 oktober 2019 voor de duur van het geding. De omstandigheden liggen op dit moment anders dan op de uitspraakdatum van het vonnis van 22 januari 2020. Op dat moment was de verwachting dat uiterlijk in april 2020 een eindbeslissing zal volgen omtrent het gegeven ontslag op staande voet. [verzoeker] acht die verwachting niet meer realistisch, gelet op het feit dat onduidelijk is wanneer de getuigen terugkomen uit het buitenland alsmede het feit dat de rechtbanken (ook) na 6 april 2020 in beginsel gesloten zijn. Deze wijziging van omstandigheden maakt dat de voorlopige voorziening alsnog moet worden toegewezen. Voor zover het primaire verzoek niet toewijsbaar is verzoekt [verzoeker] - ter overbrugging van de genoemde periode waarin hij zonder inkomsten zit en ervan uitgaande dat het mogelijk nog maanden duurt voordat een definitieve beslissing volgt in de hoofdzaak - betaling van een voorschot ter hoogte van vier maandsalarissen. [verzoeker] verwacht dat hij ten minste dit bedrag nodig heeft om de komende maanden in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
2.3
Het verweer van Seacontractors strekt tot afwijzing van de voorlopige voorziening. Daartoe heeft Seacontractors - verkort en zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Seacontractors stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van voldoende aannemelijkheid dat de loonvordering van [verzoeker] zal worden toegewezen in de hoofdzaak. Er liggen twee schriftelijke verklaringen van collega’s die het standpunt dat sprake is van een terecht ontslag op staande voet ondersteunen. Daarnaast zullen twee andere collega’s worden gehoord die kunnen verklaren over hetgeen op 23 oktober 2019 is voorgevallen. Daartegenover staat slecht een ontkenning van [verzoeker] en subsidiair een verhaal over zelfverdediging. Er worden door [verzoeker] bij zijn aanvullende verzoek geen andere bewijsmiddelen aangeboden omtrent hetgeen zich voorgedaan op 23 oktober 2019. Reeds hierom zou het verzoek moeten stranden, voor zover een herhaald verzoek niet in strijd is met het gegeven dat hoger beroep openstond tegen vonnis van 22 januari 2020.

3..De beoordeling

3.1
Ingevolge artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht. Het verzoek van [verzoeker] hangt samen met de hoofdzaak, nu daarin op de voet van artikel 7:681 BW is verzocht de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen. Gelet op hetgeen [verzoeker] heeft gesteld als grond voor zijn verzoek kan hem een voldoende belang bij het verzoek niet worden ontzegd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verzoeker] in zijn verzoek tot het treffen van de verzochte voorlopige voorziening ontvankelijk is, zodat zal worden overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
3.2
Voor toewijzing van het verzoek voor een voorlopige voorziening is vereist dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat het verzoek in de hoofdzaak zal worden toegewezen. In verband met de sluiting van de rechtbank vanaf 17 maart 2020 wegens de uitbraak van het coronavirus heeft het eerder geplande getuigenverhoor op 8 april 2020 geen doorgang kunnen vinden als gevolg waarvan de procedure vertraging zal oplopen.
Dit enkele tijdsverloop laat onverlet dat in het onderhavige geval de beoordeling van het verzoek van [verzoeker] tot betaling van het achterstallige loon vanaf 23 oktober 2019 (dan wel enig voorschot) samenhangt met de beslissing of het ontslag op staande voet in de hoofdzaak zal worden vernietigd. Seacontractors is bij vonnis van 22 januari 2020 in het verzoek ex 7:681 BW ten aanzien van het bestaan van de dringende reden toegelaten tot het leveren van bewijs dat [verzoeker] op 23 oktober 2019 lichamelijk geweld heeft gebruikt tegen een collega. Ook bij de huidige stand van zaken kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat in de hoofdzaak zal worden beslist dat het ontslag op staande voet geen stand zal houden, terwijl bovendien sprake is van een fors restitutierisico. Door [verzoeker] zijn geen nieuwe gronden of relevante feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het zowel het primaire als het subsidiaire verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv moet worden afgewezen.
3.4
De beslissing over de proceskosten in het incident zal worden aangehouden tot de eindbeschikking in de hoofdzaak.

4..De beslissing

de kantonrechter:
wijst af het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv;
houdt de beslissing over de kosten in het incident aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
829