ECLI:NL:RBROT:2020:4115

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
8112601 / CV EXPL 19-45154
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling en reconventionele vordering in het kader van een geldleningsovereenkomst en echtscheidingsconvenant

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen die met elkaar gehuwd waren op huwelijkse voorwaarden. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W.J.G. Schröder, vorderde een bedrag van € 10.188,99 van de gedaagde, die werd bijgestaan door mr. L. Vieira. De eiser stelde dat de gedaagde een geldleningsovereenkomst had gesloten en dat zij in gebreke was gebleven met de terugbetaling. De gedaagde betwistte de geldleningsovereenkomst en voerde aan dat zij onder druk had getekend en dat de documenten waren opgesteld door de eiser, die zich schuldig had gemaakt aan misbruik van omstandigheden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser de schuldbekentenis en het echtscheidingsconvenant had opgesteld en deze documenten waren voorzien van een stempel van een notaris die op dat moment al uit zijn ambt was ontzet. Dit werd als een schending van de waarheidsplicht gezien, wat leidde tot de afwijzing van de vordering van de eiser. De kantonrechter oordeelde dat de eiser de rechtbank bewust onjuist had geïnformeerd, wat in strijd was met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

In reconventie vorderde de gedaagde een bedrag van € 1.200,-, maar ook deze vordering werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de gedaagde de betalingen onverschuldigd had gedaan. Beide partijen werden in het ongelijk gesteld, en de proceskosten werden gecompenseerd. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8112601 / CV EXPL 19-45154
uitspraak: 27 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. W.J.G. Schröder te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. L. Vieira.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 9 oktober 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 11 december 2019 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het verhandelde tijdens de comparitie van partijen.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..Het geschil in conventie

2.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van € 10.188,99 en een bedrag van € 150,- per maand ingaande per oktober 2019, telkens verschuldigd per de laatste kalenderdag van iedere maand, vermeerderd met een rente van 2% over de restanthoofdsom, welke rente achteraf verschuldigd is per elke 31e december van elk jaar, zulks tot en met 31 december 2021 althans tot aan de algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
2.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag. Partijen waren met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. In april 2015 heeft [gedaagde] € 18.500,- geleend van [eiser] . Van deze overeenkomst van geldlening is op 23 april 2015 een akte opgemaakt waarin is bepaald dat de hoofdsom wordt terugbetaald in opeenvolgende maandelijkse termijnen van € 150,- per maand en dat over de restanthoofdsom een jaarlijkse rente verschuldigd is van 2% te voldoen jaarlijks bij achterafbetaling op 31 december van elk jaar. Op het geleende bedrag is in mindering betaald een bedrag van € 1.200,-. Bij schrijven van 9 juli 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] tevergeefs aangeschreven met het verzoek om 51 x € 150,-, de rente over de hoofdsom 2015 van € 230,66 en de rente 2016 t/m 2018 van € 1.038,00, aldus in totaal een bedrag van € 8.918,66 te betalen. [gedaagde] is daarom buitengerechtelijke incassokosten van € 820,33 verschuldigd geworden. Sedert 9 juli 2019 zijn inmiddels de termijnen voor de maanden juli tot en met september ad in totaal € 450,00 komen te vervallen.
2.3.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn vordering, althans hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
2.4.1.
Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. [gedaagde] is geen geldleningsovereenkomst aangegaan met [eiser] . Omstreeks 24 juli 2014 heeft [eiser] voor [gedaagde] een auto als cadeau voor haar verjaardag gekocht. [eiser] was ten tijde van de echtscheiding werkzaam bij [naam werkgever] in Rotterdam. Op het moment dat hij vernam dat [gedaagde] een echtscheidingsverzoek wilde indienen, heeft hij de situatie naar zijn hand gezet door op 23 april 2015 een echtscheidingsconvenant, een ouderschapsplan en een geldleningsovereenkomst op te stellen. [eiser] heeft [gedaagde] medegedeeld dat zij de stukken diende te ondertekenen indien zij nog enige rol van betekenis in het leven van hun kinderen wilde hebben. Gedurende het huwelijk heeft [eiser] zich vaak agressief uitgelaten naar [gedaagde] . Uit angst is zij daarom overgegaan tot het ondertekenen van de schuldbekentenis en het doen van een aantal betalingen. Gelet op zijn functie als medewerker van een notariskantoor heeft [eiser] zich schuldig gemaakt aan misbruik van omstandigheden door een leek onder valse voorwendselen documenten, waarin hij zich heeft bevoordeeld, te laten ondertekenen. Alle documenten zijn voorzien van een stempel van de notaris [naam notaris] , terwijl [gedaagde] nooit iemand van het notariskantoor heeft gezien of gesproken over de documenten en deze notaris op 4 december 2014 door het Gerechtshof Amsterdam uit zijn ambt s ontzet als gevolg van niet transparant offreren. [eiser] heeft met zijn handelen een valse hoedanigheid aangenomen en doen voorkomen alsof een notaris de stukken heeft bekrachtigd.
2.4.2.
Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een geldleningsovereenkomst geldt dat [eiser] op grond van artikel 10.2 van het echtscheidingsconvenant niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. In artikel 10.2 zijn partijen overeengekomen dat zij niets meer van elkaar te vorderen hebben betreffende de gemeenschap en onderlinge overeenkomsten die zij met elkaar zijn aangegaan.
2.4.3.
Indien geoordeeld wordt dat [eiser] een vordering op grond van een geldleningsovereenkomst toekomt beroept [gedaagde] zich op artikel 10.3 van het echtscheidingsconvenant. In artikel 10.3 is het tenietgaan van de finale kwijting aan de omstandigheid dat [gedaagde] meer alimentatie eist. Hieruit volgt dat het altijd de intentie van partijen geweest is dat, indien er een geldleningsovereenkomst bestond, deze niet door [gedaagde] afgelost hoefde te worden. [gedaagde] heeft overigens nimmer meer alimentatie geëist. [eiser] dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.

3. Het geschil in reconventie

3.1.
[eiseres] heeft gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan haar vordering legt zij – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft tot op heden een bedrag van € 1.200,- aan [verweerder] betaald. Nu er geen geldleningsovereenkomst tussen partijen bestaat, althans partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend, zijn de betalingen onverschuldigd en bovendien onder dwang verricht.
3.3.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Hij heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. Van onverschuldigde betaling is geen sprake. Partijen zijn de geldleningsovereenkomst aangegaan omdat [eiseres] een auto wilde aanschaffen en een maagbandoperatie wilde ondergaan. De auto was geen cadeau. [verweerder] heeft de kosten daarvoor betaald en [eiseres] zou de kosten aan hem terugbetalen. Zij heeft daartoe een aantal betalingen gedaan zulks ook blijkt uit de omschrijvingen bij de betalingen. [eiseres] wist wat zij ondertekende bij het opmaken van de akte. Van dreiging of geweld van de zijde van [verweerder] is geen sprake geweest. Het was [eiseres] die zich daaraan schuldig heeft gemaakt. [eiseres] heeft niet verbaasd gereageerd op de aan haar verzonden sommatie van 9 juli 2019, maar heeft gevraagd om haar nog wat tijd te geven en de schuld te verrekenen met de kinderalimentatie.

4..De beoordeling

In conventie
4.1.
[eiser] heeft zowel de schuldbekentenis als het echtscheidingsconvenant opgesteld en op die stukken een stempel van [naam notaris] , notaris te Rotterdam, gezet, terwijl deze persoon op het moment van het opstellen van de stukken zelfs reeds uit zijn ambt was ontzet. [eiser] was hiervan op de hoogte. In de stukken heeft [eiser] de kantonrechter derhalve bewust onjuist geïnformeerd. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met de uit artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voortvloeiende verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De kantonrechter verbindt aan het bewust onjuist informeren van de kantonrechter de gevolgtrekking dat de vordering wordt afgewezen. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat uitvoering lijkt te zijn gegeven aan het bepaalde in artikel 10.3 doordat [gedaagde] de afgelopen vier jaar geen aflossingen heeft gedaan en [eiser] bovendien niets van haar gevorderd heeft.
In reconventie
4.2.
Ook de vordering in reconventie wordt afgewezen. Niet is komen vast te staan dat [eiseres] de betalingen van in totaal € 1.200,- onverschuldigd heeft gedaan.
In conventie en in reconventie
4.3.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gestelde, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
wijst de vordering af;
In reconventie
wijst de vordering af;
In conventie en in reconventie
bepaalt dat [eiser] en [gedaagde] ieder de eigen kosten dragen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109