In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen die met elkaar gehuwd waren op huwelijkse voorwaarden. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W.J.G. Schröder, vorderde een bedrag van € 10.188,99 van de gedaagde, die werd bijgestaan door mr. L. Vieira. De eiser stelde dat de gedaagde een geldleningsovereenkomst had gesloten en dat zij in gebreke was gebleven met de terugbetaling. De gedaagde betwistte de geldleningsovereenkomst en voerde aan dat zij onder druk had getekend en dat de documenten waren opgesteld door de eiser, die zich schuldig had gemaakt aan misbruik van omstandigheden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser de schuldbekentenis en het echtscheidingsconvenant had opgesteld en deze documenten waren voorzien van een stempel van een notaris die op dat moment al uit zijn ambt was ontzet. Dit werd als een schending van de waarheidsplicht gezien, wat leidde tot de afwijzing van de vordering van de eiser. De kantonrechter oordeelde dat de eiser de rechtbank bewust onjuist had geïnformeerd, wat in strijd was met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
In reconventie vorderde de gedaagde een bedrag van € 1.200,-, maar ook deze vordering werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de gedaagde de betalingen onverschuldigd had gedaan. Beide partijen werden in het ongelijk gesteld, en de proceskosten werden gecompenseerd. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.