Op 30 april 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een verzoek van de officier van justitie om voortzetting van een crisismaatregel afgewezen. Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van een eerder opgelegde crisismaatregel op 28 april 2020. De mondelinge behandeling vond plaats op dezelfde dag, waarbij de betrokkenen telefonisch zijn gehoord in verband met de coronamaatregelen. De officier van justitie was niet aanwezig, omdat hij geen nadere toelichting nodig achtte.
De rechtbank beoordeelde het verzoek op basis van artikel 7:7 en 7:8 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Volgens deze artikelen kan een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel alleen worden verleend als er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. De arts, M. Kupeli, verklaarde dat de betrokkene op dat moment rustig was en er geen directe reden voor opname was, omdat er geen sprake was van het dreigende nadeel zoals bedoeld in de wet.
De rechtbank concludeerde dat er geen redenen waren om de crisismaatregel te verlengen en wees het verzoek van de officier af. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open. De beslissing werd mondeling gegeven door rechter A.C. Hendriks en schriftelijk uitgewerkt op 6 mei 2020.