ECLI:NL:RBROT:2020:4108

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
C/10/594989 / FA RK 20-2676
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zorgmachtiging in aansluiting op voortzetting crisismaatregel op basis van Wvggz

Op 30 april 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een zorgmachtiging in aansluiting op een voortzetting van een crisismaatregel, zoals bedoeld in artikel 7:11 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 15 april 2020 een verzoek ingediend voor een zorgmachtiging voor betrokkene, die op dat moment in een accommodatie verbleef. Bij de mondelinge behandeling op 30 april 2020, die telefonisch plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, zijn zowel betrokkene als haar advocaat en een arts gehoord. De arts verklaarde dat betrokkene inmiddels beter was en meewerkte aan haar behandeling, wat leidde tot de conclusie dat verplichte zorg niet noodzakelijk was.

De rechtbank overwoog dat de criteria voor het verlenen van verplichte zorg niet voldaan waren, aangezien betrokkene niet verzet tegen de behandeling en al twee weken thuis verbleef. De advocaat van betrokkene pleitte voor afwijzing van het verzoek, wat de rechtbank steunde. De rechtbank besloot het verzoek van de officier van justitie af te wijzen, met de overweging dat er geen noodzaak was voor verplichte zorg, gezien de verbeterde situatie van betrokkene. De beschikking werd mondeling gegeven door rechter A.C. Hendriks en schriftelijk uitgewerkt op 6 mei 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/594989 / FA RK 20-2676
Betrokkenenummer: [nummer]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 30 april 2020 betreffende een zorgmachtiging in aansluiting op een voortzetting crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:11 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene] , [geboorteplaats betrokkene] , Afghanistan,
hierna: betrokkene,
wonende te [adres betrokkene] , [woonplaats betrokkene] ,
advocaat mr. S. Scheimann te Rotterdam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van de officier, ingekomen op 15 april 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring opgesteld door J. Verveer, psychiater, van 10 april 2020;
  • de zorgkaart van 3 april 2020;
  • het zorgplan van 31 maart 2020;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur over het zorgplan;
  • de gegevens over eerder afgegeven machtigingen op grond van de Wet Bopz en de Wvggz;
  • de relevante politiegegevens van betrokkene, en
  • het bericht dat er geen relevante strafvorderlijke- en justitiële gegevens van betrokkene zijn.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 30 april 2020. Bij die gelegenheid zijn conform artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen telefonisch gehoord, omdat het houden van een fysieke zitting vanwege het coronavirus niet mogelijk was:
  • betrokkene met haar hierboven genoemde advocaat;
  • S. Morsink, arts, verbonden aan Parnassia Groep.
1.3.
De officier is niet ter zitting verschenen, omdat hij een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig achtte.

2..Beoordeling

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 25 maart 2020, is op grond van artikel 7:7 Wvggz een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend. Tijdig, te weten op 15 april 2020, is onderhavig verzoek ingediend.
2.2.
De rechter kan op verzoek van de officier een zorgmachtiging verlenen ten aanzien van een persoon wanneer wordt voldaan aan de criteria en de doelen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 3:3 en 3:4 Wvggz. Verplichte zorg is zorg die ondanks verzet kan worden verleend.
Indien het gedrag van een persoon als gevolg van een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel, kan als uiterste middel verplichte zorg worden verleend, indien er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn, er voor een persoon geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn, het verlenen van verplichte zorg gelet op het beoogde doel evenredig is en redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.
Verplichte zorg kan worden verleend om ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van een persoon te stabiliseren of dusdanig te herstellen dat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint, of de fysieke gezondheid van een persoon te stabiliseren of te herstellen in het geval diens gedrag als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel daarvoor.
2.3.
Betrokkene is op 15 april 2020 met ontslag naar huis gegaan vanuit een de accommodatie. De arts verklaart dat de aanvraag van de zorgmachtiging is ingediend toen betrokkene nog in de accommodatie verbleef. De bereidheid van betrokkene tot samenwerking was ten tijde van de aanvraag van de zorgmachtiging veel beperkter dan thans. Inmiddels gaat het beter met haar en is zij een stuk opgeknapt. Ook is er een goede samenwerking tussen betrokkene en haar behandelaren. Naar verwachting van de arts zal de verplichte zorg niet direct worden toegepast. Niettemin bepleit de behandelaar voor toewijzing van de zorgmachtiging, nu het pas sinds kort beter met betrokkene gaat en snel ingrijpen bij een verslechtering van de situatie wenselijk is. Betrokkene verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat zij haar medicatie inneemt en één keer per week contact heeft met haar behandelaar. De advocaat van betrokkene pleit voor afwijzing van het verzoek omdat betrokkene zich niet verzet tegen de behandeling en opname in een accommodatie momenteel niet aan de orde is.
De rechtbank gaat mee in het verzoek van de advocaat omdat betrokkene reeds twee weken thuis verblijft en meewerkt aan de behandeling.
2.4.
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek afgewezen.

3..Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is op 30 april 2020 mondeling gegeven door mr. A.C. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van S.S. Rigters, griffier, en op 6 mei 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.