In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de duur van zes maanden, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing in het netwerk bij mw. [naam]. Dit verzoek is gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor fysieke zittingen niet mogelijk waren. De kinderrechter heeft de zaak telefonisch behandeld, waarbij de betrokken partijen zijn gehoord.
De feiten wijzen uit dat [naam kind] onder toezicht is gesteld en tijdelijk verblijft bij mw. [naam], de voormalige partner van de moeder. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de Raad, waarbij zij aanvoert dat de situatie niet goed is onderzocht en dat de uitspraken van [naam kind] een verkeerd beeld van haar schetsen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig risico is voor de ontwikkeling van [naam kind] en dat er geen contact is geweest tussen [naam kind] en de moeder sinds het verblijf bij mw. [naam].
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland noodzakelijk is voor het herstel van het contact tussen [naam kind] en de moeder. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en [naam kind] onder toezicht gesteld tot 6 november 2020, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing in het netwerk. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.