ECLI:NL:RBROT:2020:4066

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
C/10/593393 / FA RK 20-1836
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen crisismaatregel en hoorplicht in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2020 uitspraak gedaan over een beroep tegen een crisismaatregel die was opgelegd op 25 februari 2020 door de burgemeester van Rotterdam. Betrokkene had op 17 maart 2020 beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord, hetgeen in strijd zou zijn met de hoorplicht zoals vastgelegd in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende moeite was gedaan om betrokkene te horen, wat een fundamenteel rechtsbeginsel is. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester niet aan zijn hoorplicht had voldaan, omdat er slechts één poging was gedaan om betrokkene te horen en dit niet voldoende was om te voldoen aan de wettelijke vereisten.

Daarnaast werd er een verzoek tot schadevergoeding ingediend door de advocaat van betrokkene, die een schadevergoeding van € 700,- vroeg voor de periode dat betrokkene in de accommodatie verbleef. De rechtbank oordeelde dat betrokkene recht had op schadevergoeding, maar stelde deze vast op een bedrag van € 250,-, omdat de burgemeester onvoldoende moeite had gedaan om betrokkene te horen. De rechtbank bepaalde dat de Gemeente Rotterdam dit bedrag aan betrokkene moest vergoeden. De proceskosten werden door de rechtbank afgewezen, omdat de advocaat door de rechtbank was toegevoegd. De beschikking werd schriftelijk uitgewerkt op 15 april 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/593393 / FA RK 20-1836
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 9 april 2020 betreffende een beroep tegen een crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) tevens houdende de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:12 van de Wvggz.
ten aanzien van:
[naam betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum betrokkene] te [geboorteplaats betrokkene] ,
hierna: betrokkene,
wonende aan de [adres betrokkene] , [postcode] te [woonplaats betrokkene] ,
advocaat mr. Ch. J. Nicolaï te Rotterdam.
t e g e n
de Burgemeester van de gemeente Rotterdam,hierna: de burgemeester,
zetelende te Coolsingel 40, 3011 AD te Rotterdam,
gemachtigde mr. J.M. Tang.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met bijlage, ingekomen op 17 maart 2020. Bij het verzoekschrift is de beslissing van de burgemeester houdende het opleggen van de crisismaatregel van 25 februari 2020 gevoegd.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 9 april 2020, in het gebouw van de rechtbank Rotterdam. Bij die gelegenheid zijn (conform de Tijdelijke regeling F&J rechtbanken i.v.m. Corona) telefonisch gehoord:
  • de hierboven genoemde advocaat;
  • mr. J.M. Tang, juridisch adviseur, namens de burgemeester.
1.3.
De rechtbank heeft een paar keer geprobeerd betrokkene telefonisch te bereiken, maar er werd niet opgenomen. Van de advocaat wordt vernomen dat zij sinds die ochtend weet, dat betrokkene de mobiele telefoon waarnaar door de griffier is gebeld niet meer tot zijn beschikking heeft. In overleg wordt besloten de behandeling van het beroep toch doorgang te laten hebben, derhalve buiten aanwezigheid van betrokkene maar in aanwezigheid van zijn advocaat, bij wiens kantooradres betrokkene ook woonplaats heeft gekozen voor deze beroepsprocedure.

2. Beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 7:6 lid 1 Wvggz kan betrokkene door middel van een schriftelijk en gemotiveerd verzoek binnen drie weken na de dag waarop de burgemeester de crisismaatregel heeft genomen, bij de rechter beroep instellen tegen de crisismaatregel.
2.2.
Op 25 februari 2020 is door de burgemeester een crisismaatregel genomen ten aanzien van betrokkene. Betrokkene heeft op 17 maart 2020 beroep ingesteld tegen deze crisismaatregel. Het beroep is derhalve tijdig ingesteld.
2.3.
De officier van justitie heeft op 26 februari 2020 de rechtbank verzocht om een voortzetting van de crisismaatregel. Dit verzoek is op 2 maart 2020 afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het ernstig nadeel slechts klinisch afgewend kon worden.
2.4.
Rechtmatigheid van de crisismaatregel
2.4.1.
De advocaat van betrokkene stelt zich op het standpunt dat de crisismaatregel onrechtmatig is genomen en dat daarom ook de uitvoering van de crisismaatregel onrechtmatig is. De burgemeester heeft betrokkene namelijk niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en daarmee is de Wvggz niet in acht genomen. Betrokkene is niet gehoord door de burgemeester of een ander in opdracht van de burgemeester. Er staat onder punt 5 van de beschikking van 25 februari 2020 dat het, ook nadat daartoe meerdere pogingen zijn ondernomen, niet mogelijk is gebleken de betrokkene te horen. Volgens het hoorverslag dat bij de stukken zit is door mevrouw [naam persoon] van CVD Rotterdam Rijnmond, aan wie het horen door de burgemeester is uitbesteed, het horen gestart op 25 februari 2020 om 22.29 uur en afgerond op 25 februari 2020 om 22.33 uur. Dat betekent dat namens de burgemeester mevrouw [naam persoon] het – proberen te – horen alsook het opmaken van het hoorverslag heeft uitgevoerd in vier minuten.
In het hoorverslag staat over het horen: ‘Het is, ook nadat daartoe meerdere pogingen zijn ondernomen, niet mogelijk gebleken de betrokkene te horen’. Betrokkene stelt dat hij niet is gehoord en ook dat er meerdere pogingen zijn ondernomen hem te horen. Hij vindt dat door of namens de burgemeester onvoldoende moeite is genomen om hem te horen, terwijl het horen redelijkerwijs wel mogelijk was. De burgemeester heeft en dat staat in de Wet en wordt in de jurisprudentie bevestigd, ook op grond van het EHRM, een hoorplicht en deze plicht is hij niet nagekomen. Dat heeft tot gevolg dat sprake is van onrechtmatige vrijheidsbeneming.
2.4.2.
Mr Tang bestrijdt namens de burgemeester het standpunt van de advocaat. Zij verwijst naar de brief van 24 maart 2020 en voegt daaraan het volgende toe. Er is door mevrouw [naam persoon] telefonisch contact geweest met de afdeling waar betrokkene op dat moment verbleef. Door een medewerker van die afdeling is haar meegedeeld dat betrokkene al sliep en dat het niet bevorderlijk was voor zijn herstel om hem te wekken om te worden gehoord. Gelet op het tijdstip (22:29 uur) en de tijd die beschikbaar is gesteld om te horen, kon niet gewacht worden tot betrokkene wakker zou worden. De burgemeester heeft gelet hierop betrokkene wel degelijk in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, maar het horen bleek, om een buiten de burgemeester gelegen reden, niet mogelijk. Het KhonRaad-journaal, waarin de gang van zaken met betrekking tot het horen moet worden vastgelegd had op dat moment slechts de beperkte mogelijkheden van ‘ja’ of ‘nee’ in te voeren met de standaardtekst bij ‘nee’: ook nadat daartoe meerdere pogingen zijn ondernomen. Er is in dat systeem geen ruimte om een notitie met nadere uitleg van de situatie te geven. Dat is inmiddels in het systeem aangepast.
2.4.3.
De rechtbank constateert dat op basis van de berichtgeving in het KhonRaad-journaal en de toelichting van de kant van de burgemeester moet worden vastgesteld dat door de burgemeester niet is voldaan aan de hoorplicht in de zin van artikel 7:1 lid 3 sub b Wvggz.
Het horen door de burgemeester is uitbesteed aan het Centrum van Dienstverlening (hierna te noemen: CVD). Dat is toegestaan. Tijdens de mondelinge behandeling is evenwel komen vast te staan dat de medewerker van het CVD niet meerdere maar één poging heeft ondernomen om betrokkene te horen en dat het praktisch (nog) niet mogelijk was om dit in het KhonRaad-systeem te vermelden. Tijdens de mondelinge behandeling is ook gebleken dat deze medewerker telefonisch contact heeft gehad met het politiebureau waar betrokkene op dat moment verbleef en dus niet met de accommodatie. Vanuit het politiebureau is aangegeven dat het wekken van betrokkene niet bevorderlijk was voor zijn herstel. De medewerker van het CVD heeft hierna geen verdere poging ondernomen om betrokkene te horen. Niet gebleken is of over deze reden met een medische inhoud contact is geweest met een psychiater of een andere medicus en of het inderdaad van invloed zou zijn geweest op het herstel van betrokkene als hij zou zijn gewekt om hem in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat er in dit geval onvoldoende moeite is gedaan om betrokkene te horen. Het gehoord worden is een fundamenteel rechtsbeginsel. Er mag niet licht vanuit worden gegaan dat het horen van betrokkene niet mogelijk dan wel wenselijk is of betrokkene geen gebruik wil maken van de gelegenheid te worden gehoord.
De medewerker van het CVD had derhalve niet slechts af mogen gaan op de mededeling vanuit het politiebureau en had zelf moeten vaststellen dat betrokkene niet gehoord wilde worden. Het beroep zal dan ook gegrond verklaard worden.
2.5.
Verzoek tot schadevergoeding
2.5.1.
De advocaat verzoekt ten laste van de burgemeester een schadevergoeding van € 700,- (€ 100,0 per dag) voor de periode dat betrokkene in de accommodatie heeft verbleven.
2.5.2.
De burgemeester stelt dat het verzoek tot schadevergoeding moet worden afgewezen, omdat de crisismaatregel terecht is genomen. Uit de door de psychiater opgemaakte medische verklaring van 25 februari 2020 om 19.00 uur was bij betrokkene (vermoedelijk) sprake van een psychotisch toestandsbeeld en onmiddellijk dreigend ernstig nadeel (vermoedelijk) daardoor veroorzaakt. De politie had informatie verstrekt over agressie. Subsidiair stelt de burgemeester zich op het standpunt dat het verzoek tot schadevergoeding moet worden afgewezen, nu dit niet is onderbouwd.
2.5.3.
Indien de wet niet in acht is genomen bij het nemen van een crisismaatregel kan betrokkene op grond van artikel 10:12 Wvggz in een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift bij de rechter verzoeken om een schadevergoeding ten laste van de burgemeester.
2.5.4.
Met inachtneming van het hetgeen is overwogen onder 2.4.3 is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester in strijd met de daar genoemde wettelijke bepaling geen althans onvoldoende moeite heeft gedaan om invulling te geven aan de ingevolge deze bepaling op hem rustende plicht om betrokkene te horen voordat een crisismaatregel wordt genomen. De rechtbank is van oordeel dat betrokkene om die reden recht heeft op schadevergoeding. Anders dan gesteld wordt laat een schadevergoeding zich slechts naar billijkheid schatten en een dergelijke schatting behoeft in beginsel geen nadere toelichting. De rechtbank ziet geen aanleiding om een schadevergoeding per dag toe te kennen, maar vindt een schadevergoeding van in totaal € 250,- billijk.
2.5.5.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de Gemeente Rotterdam veroordelen tot vergoeding van de schade van betrokkene die naar billijkheid wordt vastgesteld op een bedrag van € 250,-.
2.6.
Proceskosten
Gelet op het gegeven dat in deze zaak zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart het beroep tegen de crisismaatregel gegrond;
3.2.
wijst het verzoek tot schadevergoeding toe, zoals overwogen onder 2.5.4;
3.3.
veroordeelt de gemeente Rotterdam tot betaling van een schadevergoeding aan betrokkene, ten bedrage van € 250,-;
3.4.
wijst af het verzoek om vergoeding van de proceskosten nu de advocaat door de rechtbank is toegevoegd;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.L. Sandberg-Crommelin, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Veldthuis, griffier op 9 april 2020 en schriftelijk uitgewerkt op 15 april 2020.