In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Slokker Bouwgroep B.V. en RSA Luxembourg S.A. over schadevergoeding voor ontwerpfouten in een gebouw. De rechtbank heeft op 29 april 2020 vonnis gewezen in de eerste aanleg, waarbij de schadehoogte is vastgesteld zonder nadere bewijslevering. Slokker vorderde een schadevergoeding van € 738.746,44, terwijl RSA een lager bedrag van € 729.034,47 voorstelde. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op het door RSA voorgestelde bedrag, minus een eigen risico van € 50.000,00, resulterend in een te vergoeden bedrag van € 679.034,47. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf 28 december 2018, de datum waarop Slokker RSA in gebreke stelde.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van Slokker tot een verklaring voor recht afgewezen, omdat deze niet zelfstandig belang had bij de gevorderde verklaring. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd eveneens afgewezen, omdat Slokker deze niet had onderbouwd. RSA werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 13.412,44 zijn begroot. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, ondanks het verweer van RSA dat dit niet zou moeten gebeuren. De rechtbank oordeelde dat RSA onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar verweer tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad.