ECLI:NL:RBROT:2020:4032

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
1 mei 2020
Zaaknummer
10-178600-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gemaximeerde TBS dwang voor brandstichting in een kamer bij Antes

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 24 juli 2019 opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van het Delta Ziekenhuis/Antes te Poortugaal. De verdachte, die ten tijde van de zitting preventief gedetineerd was, heeft de brand gesticht met de bedoeling te ontsnappen uit de kliniek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een bipolaire stoornis en tijdens het feit manisch-psychotisch ontregeld was, waardoor hij niet toerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft hem ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege, gezien de ernst van het feit en het gevaar voor herhaling. De benadeelde partij, Antes, heeft een schadevergoeding van € 25.350,41 gevorderd, waarvan de rechtbank een deel heeft toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte € 13.135,69 aan materiële schade aan Antes moet vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 juli 2019. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter moet worden aangebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-178600-19
Datum uitspraak: 29 april 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught,
raadsvrouw mr. L.A. Middelkoop, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Ten laste is gelegd dat door de brand ook (levens)gevaar voor personen te duchten was. Tijdens het door de politie uitgevoerde brandonderzoek is gebleken dat de rookontwikkeling van giftige, hete rookgassen beperkt is gebleven tot de kamer van de verdachte. De in het proces-verbaal genomen conclusie dat er desalniettemin (levens)gevaar te duchten was, is blijkens de inhoud van dit proces-verbaal slechts gebaseerd op verklaringen van personeel dat rookgas in de gangen aanwezig was. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze verklaringen echter onvoldoende om de forensische bevindingen te weerleggen. De rechtbank oordeelt daarom dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van (levens)gevaar voor personen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 juli 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van het Delta Ziekenhuis/Antes, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een vlam van een aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een opgerold matras (met hierin kleding en/of papier), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat matras (met genoemde inhoud) geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van die kamer en belendende kamers, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie neemt het standpunt van de deskundigen dat de verdachte volledig ontoerekingsvatbaar moet worden geacht volledig over.
6.2.
Standpunt verdediging
De verdachte is het niet eens met de conclusies van de deskundigen. Hij bestrijdt dat hij zodanig manisch was dat hij gevaar veroorzaakte en volledig ontoerekingsvatbaar moet worden geacht.
6.3.
Beoordeling
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportages van 11 maart 2020 betreffende de verdachte, opgesteld door V.J. le Maire, psychiater, en M.J.H. Legra, psycholoog. In deze rapportages is onder meer het volgende vermeld.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de verdachte een bipolaire stoornis heeft. Ten tijde van het ten laste gelegde feit was de verdachte ernstig manisch-psychotisch ontregeld. Zijn denkbeeld en handelingen werden daar volledig door bepaald. De verdachte had geen ziektebesef en –inzicht. Hij was er zo van overtuigd dat er niets met hem aan de hand was, dat hij vond dat hij moest ontsnappen om te voorkomen dat medicamenteus behandeld zou worden. Er was sprake van ernstige kritiek- en oordeelsstoornissen bij betrokkene. Hij had geen ziektebesef, overschatte zichzelf en hij zag niet in dat hij anderen in gevaar bracht.
Aangenomen kan worden dat het verband tussen het ten laste gelegde en de bij de verdachte op dat moment bestaande stoornis zodanig was dat de verdachte geen gedragskeuzes meer kon maken en dat hij geen vermogen meer had om zijn eigen gedrag te sturen. Geadviseerd wordt om de verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond in verband waarmee hij niet toerekeningsvatbaar wordt geacht.
6.4.
Conclusie
De verdachte is, gegeven de volledige ontoerekeningsvatbaarheid, niet strafbaar en zal ontslagen worden van alle rechtsvervolging.

7..Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte was gedwongen opgenomen in de kliniek van Antes. Hij heeft brand gesticht op zijn kamer met het doel te kunnen ontsnappen. Daarmee heeft de verdachte willen voorkomen dat aan hem onder dwang medicatie zou worden verstrekt. De verdachte heeft aanzienlijke schade veroorzaakt voor Antes. Het gevaar dat de brand zou overslaan naar belendende kamers is aanwezig geweest.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
In het verlengde van de uitgebrachte rapportages en conclusies zoals hiervoor onder 6.3 weergegeven, heeft psychiater Le Maire geconcludeerd dat er slechts één passend strafrechtelijk kader is voor de verdachte, te weten terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Een behandeling binnen een ambulant kader is niet haalbaar omdat er dan onvoldoende toezicht is om te waarborgen dat de verdachte zijn medicatie zal gebruiken. Om te komen tot een stabiel psychiatrisch beeld is een langdurige behandeldtraject binnen een klinische setting noodzakelijk waarbij een hoog beveiligingsniveau geindiceerd is omdat er tijdens het behandeldtraject binnen de GGZ meerdere geweldsincidenten hebben plaatsgevonden. De verdachte heeft geen inzicht in zijn stoornis, geen inzicht in het gewelddadig gedrag dat hij tijdens een manie kan laten zien en geen inzicht in de noodzaak tot adequate behandeling met behulp van medicatie. In het verleden is de verdachte medicatie ontrouw geweest. Gezien de houding van de verdachte is de verwachting dat hij ook in de toekomst niet behandeltrouw zal zijn en de voorgeschreven medicatie weer zal stoppen. Als de verdachte geen medicatie gebruikt, zal hij weer manisch ontregelen. Het risico op herhaling van geweld wordt daardoor ingeschat als hoog.
In een TBS kliniek kan het benodigde beveiligingsniveau worden geboden. De hoop is niet zozeer dat de verdachte een volledige ziektebesef en –inzicht zal krijgen, maar dat hij de afweging gaat maken om zijn medicatie te blijven gebruiken. Op deze manier kan de verdachte vervolgens via geleidelijke opbouw van verlof en uiteindelijk via een transmuraal verlof, nog steeds onder voldoende toezicht, toewerken naar terugkeer in de maatschappij.
Psycholoog M.J.H. Legra heeft gerapporteerd dat de bipolaire stoornis van de verdachte behandeld dient te worden met medicatie zodat het risico op het ontstaan van een manisch-psychotische ontregeling afneemt. Daarnaast zal er sprake moeten zijn van psycho-educatie waarbij de verdachte inzicht in zijn stoornis bijgebacht kan worden, hij een aankomende terugval leert herkennen en de noodzaak van behandeling met medicatie kan gaan inzien. Omdat het inzicht bij de verdachte volledig ontbreekt, wordt ingeschat dat dit proces langere tijd in beslag zal nemen. Gezien de herhaaldelijke medicatie-ontrouw in een ambulante setting en het gevaarlijke gedrag waarmee de verdachte reageert tijdens een episode lijkt behandeling het best klinisch te kunnen plaatsvinden op een kliniek met een hoog beveiligingsniveau. Behandeling op basis van een zorgmachtiging door de geneesheer‑directeur van de regio van herkomst van de verdachte wordt onder meer vanwege de beperkte duur van die machtiging niet haalbaar geacht. Het interventieadvies zal binnen die periode niet uitgevoerd kunnen worden, waarna de verdachte zich niet zal houden aan de voorwaarden die ambulant kunnen worden afgesproken. Om diezelfde reden zal terbeschikkingstelling met voorwaarden niet tot de gewenste afname van het recidiverisico leiden. Gezien het noodzakelijk beveiligingsniveau en de langdurige behandeling is terbeschikkingstelling met dwangverpleging het wenselijke kader.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank onderschrijft de conclusie dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling.
Vastgesteld wordt dat het bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr.
Vastgesteld wordt ook dat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd geen misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Gelet hierop kan de totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven gaan.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: Antes ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 25.350,41 aan materiële schade. De schade bestaat uit gederfde inkomsten (€ 6.785,28), facturen voor schoonmaak (€ 8.516,81), herstelwerkzaamheden (€ 4.588,32), schilderwerkzaamheden ( € 2.305,-) en overige kosten (€ 3.155,-).
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te weten tot een bedrag van € 20.000,- inclusief de gevorderde wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij zou voor het overige niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij. Zij betwist dat de benadeelde partij niet is verzekerd voor deze schade. Nu de benadeelde partij dit slechts heeft gesteld, maar niet heeft bewezen, moet ervan worden uitgegaan dat de schade door een verzekeringsmaatschappij is vergoed. Subsidiair is aangevoerd dat Antes een besloten vennootschap is die omzetbelasting kan verrekenen. De gevorderde BTW kan daarom niet worden toegekend. De posten ten aanzien van de misgelopen inkomsten en de overige kosten zijn onvoldoende onderbouwd, te meer nu de waarde van de vervangende (nieuwe) goederen lijkt te worden gevorderd, terwijl de (vermeend) beschadigde goederen door hun staat en leeftijd geen of nauwelijks waarde vertegenwoordigen in het economisch verkeer.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat een benadeelde partij in het algemeen niet verplicht is om schadevergoeding te vorderen bij zijn verzekering. De benadeelde partij heeft gesteld dat zij schade heeft geleden en dat hiervan niets is vergoed door door een verzekeringsmaatschappij. Tijdens de zitting heeft de benadeelde partij hierover nader toegelicht dat zij weliswaar is verzekerd, maar slechts voor schadebedragen boven € 100.000,- omdat de verzekeringspremie anders te hoog is. Het voorgaande heeft de verdediging onvoldoende gemotiveerd betwist. Als vaststaand wordt daarom aangenomen dat er sprake is van schade en dat deze niet (deels) is gedekt door een verzekeringsmaatschappij.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen ten aanzien van de posten die zien op schoonmaak, herstelwerkzaamheden en schilderwerkzaamheden, met uitzondering van de hierbij gevorderde bedragen die zijn betaald aan BTW. Vergoeding van deze bedragen ligt niet in de rede, nu ervan moet worden uitgegaan dat de benadeelde partij, als besloten vennootschap, de BTW met de fiscus kan verrekenen. De enkele - betwiste - stelling namens de benadeelde partij tijdens de zitting dat dit wellicht niet het geval is en dat wordt vermoed dat van personele kosten de BTW niet kan worden verrekend, is onvoldoende om hierover anders te oordelen. De bedragen zullen daarom exclusief BTW worden toegewezen, wat neerkomt op € 2305,- voor de schilderwerkzaamheden, € 3.792,- voor de timmerwerkzaamheden en € 7.038,69 voor de schoonmaakwerkzaamheden.
Ten aanzien van de post inkomstenderving (€ 6.785,28) geldt dat bewijsstukken ter onderbouwing thans onderbreken. Ten aanzien van de post overige kosten heeft de benadeelde partij een overzicht overgelegd met hierop verschillende schadeposten. Er is echter niet komen vast te staan dat deze goederen daadwerkelijk zijn beschadigd en vervangen. Ook is niet komen vast te staan dat is uitgegaan van de (vervangings)waarde van de goederen of dat de werkelijke kosten van vervanging van de goederen door nieuwe goederen is gevorderd. Nader onderzoek naar de omvang van deze beide onderdelen van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 24 juli 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 13.135,69, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij Antes, te betalen een bedrag van
€ 13.135,69 (zegge: dertienduizend honderdvijfendertig euro en negenzestig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij Antes te betalen
€ 13.135,69(hoofdsom,
zegge: dertienduizend honderdvijfendertig euro en negenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door gijzeling, waarbij de rechtbank, gelet op de TBS-maatregel die zij zal opleggen, aanleiding ziet om de gijzeling te bepalen op
één dag.
De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 juli 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van het Delta Ziekenhuis/Antes, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een vlam van een aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een opgerold matras (met hierin kleding en/of papier), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat matras (met genoemde inhoud) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van die kamer en/of belendende kamers, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de belendende kamer(s) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.