1.2.In deze rapportage staat, kort samengevat, dat eiser sinds 4 januari 2016 via diverse advertenties op Marktplaats en Facebook heeft gehandeld in fietsen en heeft aangeboden fietsen te repareren. Eiser heeft in totaal dertig advertenties geplaatst. Naast fietsen biedt eiser ook allerlei andere spullen aan. Gelet op het aantal advertenties gaat het niet om incidentele verkoop van privégoederen maar om handel. Uit internetonderzoek blijkt dat eiser over drie Facebookprofielen beschikt en actief is in diverse openbare en besloten Facebookgroepen, zoals Facebookgroep Commodity Market Rotterdam, Facebookgroep Verkoophoek Rotterdam 010, Facebookgroep Verkoop en Gratis 010 en omstreken en Facebookgroep 2nd hand Sale in Rotterdam. In een gesprek met verweerder op 2 april 2019 heeft eiser erkend dat hij in totaal anderhalf tot twee jaar fietsen heeft verkocht en dat hij schat dat hij ongeveer twee tot maximaal vier fietsen per maand heeft verkocht, waarbij er ook maanden zijn geweest waarin hij niets heeft verkocht. Verder is in de rapportage vermeld dat eiser van zijn activiteiten en de daaruit ontvangen inkomsten geen melding heeft gemaakt zodat sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Tot slot is opgemerkt dat eiser evenmin beschikt over een deugdelijke administratie en ook overigens onvoldoende inzicht kan worden verkregen in zijn activiteiten en de daarmee gegenereerde inkomsten.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser in de maanden januari, juli, september, oktober en november van 2016, in de maanden januari, maart tot en met mei, juli tot en met november van 2017, in de maanden februari tot en met juli 2018 en januari en in de maand februari 2019 (perioden in geding) advertenties heeft geplaatst waarin hij fietsen te koop aanbiedt. Daarbij is volgens verweerder sprake van activiteiten waarmee eiser inkomsten heeft gegenereerd dan wel kon genereren. Door hiervan geen mededeling te doen heeft eiser zijn inlichtingenverplichting geschonden. Omdat eiser geen deugdelijke administratie heeft overgelegd, kan volgens verweerder het recht op bijstand ook niet schattenderwijs worden vastgesteld, zodat het recht over de perioden in geding wordt ingetrokken.
3. Eiser betwist dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Ook betwist eiser dat alle (verkoop)activiteiten die hij op Facebook en Marktplaats in de periode van 4 januari 2016 tot 12 april 2019 heeft ontplooid tot de in- en verkoop van fietsen en tot het genereren van een inkomen hebben geleid. Eiser stelt op de eerste plaats dat het niet aan hem is om te weerleggen dat alle (verkoop)activiteiten tot een inkomen hebben geleid en wijst voorts op de door hem overgelegde administratie en op zijn pingedrag in de periode van belang. Eiser stelt dat uit deze administratie blijkt dat hij in de periode in geding slechts een bedrag van in totaal € 1.675,- door in- en verkoop van fietsen heeft ontvangen, dit ook uit zijn consistente pingedrag valt op te maken en dat de terugvordering dus tot dat bedrag beperkt dient te worden.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
5. Het besluit tot intrekking van het recht op bijstand is een voor betrokkene belastend besluit. Dit brengt met zich dat het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, op verweerder rust. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd.