ECLI:NL:RBROT:2020:4018

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
1 mei 2020
Zaaknummer
ROT 19/5889
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht en gebrek aan administratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel. De eiser ontving sinds 9 mei 2014 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. De uitkering werd door verweerder beëindigd en teruggevorderd vanwege het niet melden van inkomsten uit de verkoop van fietsen via internet. Verweerder stelde vast dat eiser in de periode van 4 januari 2016 tot 12 april 2019 actief was in de verkoop van fietsen en andere goederen, maar geen melding had gemaakt van deze activiteiten, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn inlichtingenplicht had geschonden. Eiser betwistte de schending en voerde aan dat zijn activiteiten niet tot significante inkomsten hadden geleid. De rechtbank oordeelde dat de omvang en regelmaat van de verkoopactiviteiten wezenlijk waren en dat eiser niet kon aantonen dat hij recht had op bijstand. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht de bijstandsuitkering had ingetrokken en de onverschuldigd betaalde bijstand terugvorderde. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5889

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. N. Slingerland,
en
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, verweerder,
gemachtigde: mr. N.D. Fritz-Pierik.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) van eiser met ingang van 12 april 2019 beëindigd, over de periode van 4 januari 2016 tot 1 april 2019 ingetrokken en een bedrag van € 45.980,58 aan algemene bijstand en een bedrag van € 5.609,- aan bijzondere bijstand van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 14 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard in zoverre dat een bedrag van € 24.411,88 aan algemene bijstand en een bedrag van € 2.684,24 aan bijzondere bijstand van eiser wordt teruggevorderd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In het beroepschrift is vermeld dat de beschermingsbewindvoerder van eiser toestemming heeft verleend voor het voeren van deze procedure.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Na telefonisch overleg en verkregen toestemming van partijen, bepaalt de rechtbank op grond van artikel 8:57, eerste lid en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank sluit het onderzoek.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontvangt per 9 mei 2014 een bijstandsuitkering, met ingang van 16 september 2015 naar de alleenstaandennorm. Naar aanleiding van een melding dat op Marktplaats advertenties zijn aangetroffen waarin eiser fietsen te koop aanbiedt heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage van 11 april 2019.
1.2.
In deze rapportage staat, kort samengevat, dat eiser sinds 4 januari 2016 via diverse advertenties op Marktplaats en Facebook heeft gehandeld in fietsen en heeft aangeboden fietsen te repareren. Eiser heeft in totaal dertig advertenties geplaatst. Naast fietsen biedt eiser ook allerlei andere spullen aan. Gelet op het aantal advertenties gaat het niet om incidentele verkoop van privégoederen maar om handel. Uit internetonderzoek blijkt dat eiser over drie Facebookprofielen beschikt en actief is in diverse openbare en besloten Facebookgroepen, zoals Facebookgroep Commodity Market Rotterdam, Facebookgroep Verkoophoek Rotterdam 010, Facebookgroep Verkoop en Gratis 010 en omstreken en Facebookgroep 2nd hand Sale in Rotterdam. In een gesprek met verweerder op 2 april 2019 heeft eiser erkend dat hij in totaal anderhalf tot twee jaar fietsen heeft verkocht en dat hij schat dat hij ongeveer twee tot maximaal vier fietsen per maand heeft verkocht, waarbij er ook maanden zijn geweest waarin hij niets heeft verkocht. Verder is in de rapportage vermeld dat eiser van zijn activiteiten en de daaruit ontvangen inkomsten geen melding heeft gemaakt zodat sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Tot slot is opgemerkt dat eiser evenmin beschikt over een deugdelijke administratie en ook overigens onvoldoende inzicht kan worden verkregen in zijn activiteiten en de daarmee gegenereerde inkomsten.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser in de maanden januari, juli, september, oktober en november van 2016, in de maanden januari, maart tot en met mei, juli tot en met november van 2017, in de maanden februari tot en met juli 2018 en januari en in de maand februari 2019 (perioden in geding) advertenties heeft geplaatst waarin hij fietsen te koop aanbiedt. Daarbij is volgens verweerder sprake van activiteiten waarmee eiser inkomsten heeft gegenereerd dan wel kon genereren. Door hiervan geen mededeling te doen heeft eiser zijn inlichtingenverplichting geschonden. Omdat eiser geen deugdelijke administratie heeft overgelegd, kan volgens verweerder het recht op bijstand ook niet schattenderwijs worden vastgesteld, zodat het recht over de perioden in geding wordt ingetrokken.
3. Eiser betwist dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Ook betwist eiser dat alle (verkoop)activiteiten die hij op Facebook en Marktplaats in de periode van 4 januari 2016 tot 12 april 2019 heeft ontplooid tot de in- en verkoop van fietsen en tot het genereren van een inkomen hebben geleid. Eiser stelt op de eerste plaats dat het niet aan hem is om te weerleggen dat alle (verkoop)activiteiten tot een inkomen hebben geleid en wijst voorts op de door hem overgelegde administratie en op zijn pingedrag in de periode van belang. Eiser stelt dat uit deze administratie blijkt dat hij in de periode in geding slechts een bedrag van in totaal € 1.675,- door in- en verkoop van fietsen heeft ontvangen, dit ook uit zijn consistente pingedrag valt op te maken en dat de terugvordering dus tot dat bedrag beperkt dient te worden.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
5. Het besluit tot intrekking van het recht op bijstand is een voor betrokkene belastend besluit. Dit brengt met zich dat het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, op verweerder rust. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, de Raad, van 15 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5987) is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van de daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandsverlenend orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privé-goederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan. Vast staat dat eiser op 4 januari 2016 op Facebook een advertentie heeft geplaatst waarin hij zijn diensten als fietsenmaker aanbiedt en meldt dat hij op zoek is naar goedkope fietsen waar iets aan mankeert om ze op te knappen en ze daarna met een kleine winst te verkopen. Vast staat verder dat eiser in de periode in geding via Marktplaats en Facebook diverse malen fietsen te koop heeft aangeboden en dat eiser geen melding heeft gedaan van deze activiteiten en van de opbrengst van de hieruit voortgekomen verkopen. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de aard, de omvang en de regelmaat van de verkoopactiviteiten, van incidentele verkopen van privégoederen geen sprake geweest. Daarbij is van belang dat eiser een groot aantal (dertig) advertenties heeft geplaatst. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van handel, waarmee eiser inkomsten kon genereren. De opbrengst van de verkopen moet daarom worden aangemerkt als inkomen waarvan eiser mededeling had moeten doen. Vast staat dat eiser dit niet heeft gedaan en daarmee zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden.
6.2.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een grond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad (zie de uitspraak van de Raad van 16 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1383). Hierin is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd.
6.3.
Eiser heeft geen deugdelijke administratie of boekhouding bijgehouden. Het door eiser in bezwaar overgelegde overzicht kan niet als zodanig worden aangemerkt. Omdat dit overzicht geen volledig beeld geeft van de verkopen en de opbrengsten in de te beoordelen maanden biedt het onvoldoende verifieerbare informatie om een betrouwbare reconstructie van de opbrengsten uit de internetverkoop van eiser te maken. De rechtbank is van oordeel dat uit eisers pingedrag evenmin dergelijke informatie kan worden afgeleid.
7. Door het schenden van de inlichtingenverplichting en het nalaten een deugdelijke administratie bij te houden, heeft eiser het risico genomen dat hij achteraf niet meer kan beschikken over bewijsstukken om de omvang van de verkoopactiviteiten of de hoogte van de inkomsten aannemelijk te maken. De gevolgen daarvan moeten voor rekening van eiser blijven (zie de uitspraak van de Raad van 24 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2563). Nu bij gebreke van een deugdelijke administratie niet kan worden vastgesteld, ook niet schattenderwijs, welke inkomsten eiser heeft ontvangen, kan niet worden vastgesteld in hoeverre hij ten tijde van de periode in het geding in bijstandbehoevende omstandigheden heeft verkeerd.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw gehouden was eisers recht op bijstand in te trekken over de perioden in geding. Verweerder was, gelet op het voorgaande, verplicht om met toepassing van artikel 58, eerste lid, van de Pw de onverschuldigd betaalde bijstand van eiser terug te vorderen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
mr. drs. C.M. Steemers, griffier. De uitspraak is gedaan op 28 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.