Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij JAW Advocaten, advocaat van verzoekers (hierna: advocaat);
- de heer [naam 1] en de heer [naam 2] , werkzaam bij Molen Vastgoed (hierna: verweerder);
- mr. J.N.A. Kilian, werkzaam bij Forward Advocaten, advocaat van verweerder (hierna: gemachtigde).
2.Het verzoek
€ 290.000,- bij VGZ heeft laten ontstaan wegens het doen van valse declaraties. Het geld is onder meer uitgegeven aan goede doelen, het verbouwen van zijn huis en vakanties, aldus verzoeker. De verhuurder was ten tijde van het sluiten niet op de hoogte van deze schuld. Voorts heeft verzoeker verklaard dat er vanaf 2017 beslag ligt op zijn inkomen. Dat dit niet blijkt uit de bij het verzoek gevoegde loonstrook van november 2019 komt omdat dit een foutieve loonstrook betreft, aldus verzoeker.
3.Het verweer
4.De beoordeling
Daarnaast staat vast dat verzoeker ter zitting heeft aangegeven de huurtermijnen – onder andere – niet te hebben betaald omdat verweerder de woning verhuurt op grond van de Leegstandwet, terwijl daar volgens verzoeker de benodigde vergunning voor ontbreekt. Gebleken is dat verzoeker bij de ondertekening van de huurovereenkomst wist dat deze van tijdelijke aard zou zijn. Verzoeker heeft ter zitting erkend dat er een einddatum (30 oktober 2019) in de huurovereenkomst stond. Verzoeker heeft er kennelijk bewust voor gekozen om de huur al die tijd onbetaald te laten en heeft pas kort voor indiening van het verzoekschrift één huurtermijn betaald.
€ 290.000,- bij VGZ heeft laten ontstaan wegens het opvoeren van onterechte declaraties. Deze fraudevordering heeft verzoeker niet aan verweerder gemeld ten tijde van het afsluiten van de huurovereenkomst. Indien verweerder destijds op de hoogte zou zijn geweest van deze informatie zou verweerder niet bereid zijn geweest om onderhavige huurovereenkomst met verzoeker aan te gaan, aldus verweerder.
De beslissing