In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2020 een beschikking gegeven over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van drie minderjarigen, te weten [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]. De bijzondere curator heeft op 9 april 2020 een verzoek ingediend om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te bepalen, aangezien zij feitelijk al bij hem verbleven. De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen, maar door omstandigheden was de moeder niet in staat om voor hen te zorgen. De kinderen verbleven eerder bij de moeder, maar door overbelasting en stress kon zij de zorg niet langer dragen. De vader heeft ingestemd met het verzoek van de bijzondere curator, en de GI heeft ook steun gegeven aan dit verzoek, met de wens dat de wijziging met terugwerkende kracht ingaat per 1 april 2020.
De rechtbank heeft besloten dat het telefonisch horen van de betrokkenen voldoende was om tot een oordeel te komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen al enige tijd bij de vader verbleven en dat het in hun belang is dat hun hoofdverblijfplaats bij hem wordt vastgesteld. De rechtbank heeft de beschikking mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij de schriftelijke uitwerking op 24 april 2020 is vastgesteld. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.