ECLI:NL:RBROT:2020:3897

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
8224663 CV EXPL 19-53484
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen in logistieke overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een logistiek dienstverlener, aangeduid als eiseres, en een gedaagde partij. Eiseres vorderde betaling van openstaande facturen die voortvloeien uit een overeenkomst voor het transport van containers met cosmetica producten van Zuid-Korea naar Rotterdam. De vordering betrof een totaalbedrag van € 6.462,90, inclusief hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Eiseres stelde dat gedaagde in gebreke was gebleven met de betaling van twee facturen, waarvan de eerste dateert van 16 augustus 2019 en de tweede van 30 september 2019. Gedaagde is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2020, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres voldoende bewijs heeft geleverd van de verschuldigdheid van de facturen. Gedaagde heeft de vordering betwist, maar heeft geen bewijs geleverd voor haar verweer. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiseres toewijsbaar is, met uitzondering van de gevorderde wettelijke rente over de verschenen rente, die is afgewezen. De kantonrechter heeft de hoofdsom van € 5.712,14 toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten van € 660,61. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat gedaagde aan eiseres moet betalen, inclusief de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de algehele voldoening. Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8224663 CV EXPL 19-53484
uitspraak: 24 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.K. Tuithof namens Nova Legal B.V. te Groningen,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: [naam persoon] .
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 6 december 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 23 december 2019 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de brief van 4 maart 2020 aan de zijde van [gedaagde] , met een productie;
  • de brief van 4 maart 2020 aan de zijde van [eiseres] , met producties;
  • het proces-verbaal van de op 5 maart 2020 gehouden mondelinge behandeling.
1.2
Tijdens de op 5 maart 2020 gehouden mondelinge behandeling is [gedaagde] , hoewel zij daartoe behoorlijk is opgeroepen, niet verschenen.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.
2.1
[eiseres] heeft als logistiek dienstverlener met [gedaagde] een overeenkomst gesloten, uit hoofde waarvan [eiseres] voor [gedaagde] zorg heeft gedragen voor transport van containers met cosmetica producten vanuit Zuid-Korea naar Rotterdam.
2.2
Expo heeft [gedaagde] de volgende facturen gestuurd, waarin een betalingstermijn van 30 dagen is opgenomen:
- de factuur van 16 augustus 2019 ten bedrage van € 2.970,00;
- de factuur van 30 september 2019 ten bedrage van € 2.742,17.
De factuur van 16 augustus 2019 heeft betrekking op transportkosten en aanverwante kosten en de factuur van 30 september 2019 heeft betrekking op “Customs Duty”.

3..De vordering

3.1
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 5.712,14 aan hoofdsom, € 90,15 aan verschenen wettelijke rente en € 660,61 aan buitengerechtelijke incassokosten, in totaal € 6.462,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te rekenen vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2
Aan haar vordering heeft [eiseres] - naast de vaststaande feiten en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Ondanks aanmaning en sommatie is [gedaagde] in gebreke gebleven met de tijdige en volledige betaling van de uit hoofde van voornoemde overeenkomst door [eiseres] aan haar verzonden facturen ten bedrage van in totaal € 5.712,14 van 16 augustus 2019 en 30 september 2019, welke laatste factuur betrekking heeft op door de douane in rekening gebrachte invoerrechten die zijn berekend aan de hand van de factuur van 16 augustus 2019, waarbij een wettelijk tarief van 6,5% is gehanteerd.
3.2.2
Door de wanbetaling van [gedaagde] zag [eiseres] zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke incassokosten te maken. Op 4 november 2019 en 13 november 2019 is [gedaagde] door de gemachtigde van [eiseres] aangemaand. De gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 660,61 komen op grond van artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek voor rekening van [gedaagde] .
3.2.3
Verder maakt [eiseres] aanspraak op de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de opeisbare vordering tot de dag der algehele voldoening over een bedrag van € 6.462,90, waaronder een bedrag van € 90,15 aan vervallen rente.

4..Het verweer

4.1
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. Daartoe heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende aangevoerd.
4.2
Uit de overgelegde producties bij de dagvaarding blijkt niet van enige overeenkomst c.q. opdracht op grond waarvan [gedaagde] is gehouden om de gevorderde factuurbedragen aan [eiseres] te betalen. [gedaagde] betwist dan ook de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag van in totaal € 5.712,14. De factuur van 16 augustus 2019 wordt betwist, omdat de bedragen die op de factuur staan vermeld incorrect zijn. Dat is ook al eerder met [eiseres] gecommuniceerd. De factuur van 30 september 2019 wordt daarom ook betwist. Deze factuur gaat over de afhandeling van onder andere invoerrechten. De hoogte van de in rekening gebrachte invoerrechten (en dus ook de hoogte van deze factuur) is namelijk onder andere gekoppeld aan de gehanteerde transportkosten van de factuur van 16 augustus 2019.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
Bij haar brief van 4 maart 2020 heeft [gedaagde] betwist dat [eiseres] rechtsgeldig in de onderhavige procedure kan optreden en zij bevrijdend aan deze partij kan betalen. In reactie op dit verweer heeft [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de activiteiten van [eiseres] per 1 oktober 2019 zijn gestopt, maar dat de rechtspersoon nog steeds bestaat en er ook nog steeds betalingen plaatsvinden. [gedaagde] die, om haar moverende redenen, niet op de mondelinge behandeling is verschenen en ook nadien niet meer heeft gereageerd heeft aldus de nadere stelling van [eiseres] onweersproken gelaten. In rechte wordt daarom uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [eiseres] . Het verweer van [gedaagde] wordt op dit punt verworpen.
5.2
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling aan de hand van de bij brief van 4 maart 2020 overgelegde producties nader onderbouwd en toegelicht dat de door haar aan [gedaagde] gefactureerde bedragen waarvan in deze procedure betaling wordt gevorderd door [gedaagde] verschuldigd zijn in verband met het onder 2.1 bedoelde transport. Hoewel [gedaagde] in de gelegenheid was om tijdens de mondeling behandeling op de door [eiseres] overgelegde stukken te reageren, heeft [gedaagde] van die gelegenheid geen gebruik gemaakt en evenmin schriftelijk gereageerd. Daarmee heeft ze de nadere stellingen van [eiseres] onbetwist gelaten met als consequentie dat in rechte wordt uitgegaan van de juistheid van die stellingen van [eiseres] en de verschuldigdheid door [gedaagde] van de factuurbedragen van in totaal € 5.712,14 als genoegzaam onderbouwd is komen vast te staan.
5.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde hoofdsom ten bedrage van € 5.712,14 wordt toegewezen.
5.4
De gevorderde verschenen rente ten bedrage van € 90,15 wordt bij gebreke van een deugdelijke grondslag daarvoor afgewezen. Uit de stukken blijkt namelijk dat [eiseres] de verschenen rente heeft berekend vanaf 7 dagen na de factuurdatum van de facturen, terwijl op die facturen een betalingstermijn van 30 dagen van toepassing is. De gevorderde wettelijke rente over de verschenen rente wordt gelet op het voorgaande daarom ook afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar vordering mondeling willen vermeerderen door de wettelijke handelsrente over de door haar gevorderde bedragen te vorderen. Nu deze eisvermeerdering niet schriftelijk wordt gedaan wordt deze als in strijd met de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Als niet weersproken wordt de gevorderde wettelijke rente over de toewijsbare hoofdsom toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening.
5.5
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vergoeding waarop ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aanspraak kan worden gemaakt is berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom en overeenkomstig de gebruikelijke tarieven. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 660,61. De gevorderde wettelijke rente over de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar, omdat niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] deze kosten al aan haar incassogemachtigde heeft betaald.
5.6
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiseres] veroordeeld. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6. De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 6.372,75 aan hoofdsom en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over € 5.712,14 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op:
- € 572,40 aan verschotten;
- € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485
Tekst