ECLI:NL:RBROT:2020:3857

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
7952814 / CV EXPL 19-33263
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter en eisvermindering in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen Achmea Schadeverzekeringen N.V. en een gedaagde, die in de procedure niet bij naam is genoemd. De zaak betreft een vordering die oorspronkelijk de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter overschreed, zoals vastgelegd in artikel 93 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Achmea had een vordering ingesteld die de grens van € 25.000,00 overschreed, inclusief de wettelijke rente tot aan de dag van de dagvaarding. De kantonrechter heeft Achmea de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de bevoegdheid van de kantonrechter, waarna Achmea haar vordering heeft verminderd door de vordering tot betaling van de wettelijke rente te laten vervallen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat, na de eisvermindering, de vordering van Achmea nog slechts € 25.000,00 aan hoofdsom omvatte, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat hij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Achmea heeft in haar akte van uitlating en eisvermindering aangegeven dat zij de conclusie van antwoord niet had ontvangen, waardoor zij niet in de gelegenheid was om een conclusie van repliek in te dienen. De kantonrechter heeft de zaak daarom verwezen naar de rolzitting, waar Achmea de kans krijgt om haar repliek in te dienen.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat hij zich bevoegd verklaart om van het geschil kennis te nemen en dat de zaak naar de rolzitting wordt verwezen voor verdere behandeling. De verdere beslissing is aangehouden, wat betekent dat de kantonrechter op een later moment zal beslissen over de inhoudelijke behandeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7952814 / CV EXPL 19-33263
uitspraak: 24 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
gemachtigde: mr. B.A. Scheffelaar Klots te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.B. Jobse te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Achmea’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis van 31 januari 2020;
  • de akte van uitlating en eisvermindering van 26 februari 2020 aan de zijde van Achmea;
  • de antwoordakte van 25 maart 2020 aan de zijde van [gedaagde] .
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenvonnis van 31 januari 2020 heeft de kantonrechter ambtshalve geconstateerd dat de vordering van Achmea de in artikel 93 sub a Rv opgenomen bevoegdheidsgrens van de kantonrechter van € 25.000,00, daarin begrepen de tot aan de dag van de dagvaarding verschenen rente, overstijgt. Achmea is daarop in de gelegenheid gesteld om zich bij akte over de bevoegdheid van de kantonrechter uit te laten. Vervolgens is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om op de door Achmea genomen akte te reageren.
2.2
De kantonrechter constateert dat Achmea haar vordering bij akte van uitlating en eisvermindering van 26 februari 2020 heeft verminderd door de vordering tot betaling van de wettelijke rente geheel te laten vervallen. In het licht van hetgeen in het tussenvonnis is overwogen, begrijpt de kantonrechter deze vermindering in die zin dat Achmea daarmee de vordering ter zake de verschenen wettelijke rente wenst te laten vervallen. [gedaagde] heeft tegen de vermindering op zich geen bezwaar gemaakt, maar nog wel aangevoerd dat het, gelet op de onzorgvuldige procesvoering op dit punt, redelijker van Achmea zou zijn geweest de vordering enorm te matigen.
2.3
Door de vermindering van eis bestaat de vordering van Achmea enkel nog uit een bedrag van € 25.000,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding en met veroordeling van Achmea in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. De kantonrechter is dan ook bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
2.4
Achmea heeft in haar akte van uitlating en eisvermindering van 26 februari 2020 gesteld dat zij de conclusie van antwoord niet heeft ontvangen, zodat zij niet in de gelegenheid is geweest om een conclusie van repliek te nemen. De kantonrechter verwijst de zaak daarom naar de rolzitting van de kantonrechter van
woensdag 20 mei 202om 14:30 uur, op welke rolzitting Achmea in de gelegenheid is om een conclusie van repliek te nemen.
2.5
De schriftelijke reactie moet in tweevoud worden ingestuurd en uiterlijk de dag vóór genoemde rolzitting om 12:00 uur ter griffie zijn ontvangen. Achmea kan het processtuk ook zelf of door tussenkomst van een gemachtigde indienen op genoemde rolzitting.
2.6
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

3..De beslissing

De kantonrechter:
verklaart zich bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 20 mei 2020 om 14:30 uur, op welke rolzitting Achmea in de gelegenheid is om een conclusie van repliek te nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
38671