ECLI:NL:RBROT:2020:3837

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
FT EA 20-114-115 en 116-117
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord in het kader van schuldsanering met toepassing van tijdelijke regeling door coronacrisis

In deze zaak hebben verzoekers op 22 januari 2020 een verzoek ingediend om een schuldeiser, [verweerder], te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft, vanwege de coronacrisis, geen fysieke zitting gehouden en de verzoekers zijn telefonisch gehoord. De schuldregeling houdt in dat de verzoekers 10,626% aan preferente schuldeisers en 5,313% aan concurrente schuldeisers willen betalen. Twaalf van de dertien schuldeisers hebben ingestemd met de regeling, maar [verweerder] heeft geweigerd. De rechtbank heeft beoordeeld of [verweerder] in redelijkheid kon weigeren en heeft vastgesteld dat de vordering van [verweerder] slechts 3% van de totale schuldenlast bedraagt. De rechtbank oordeelt dat de belangen van verzoekers en de andere schuldeisers zwaarder wegen dan die van [verweerder]. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en [verweerder] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Het vonnis treedt in de plaats van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummers: [nummer 1] / FT EA 20/114 en [nummer 2] / FT EA 20/115
[nummer 3] / FT EA 20/116 en [nummer 4] / FT EA 20/117
uitspraakdatum: 23 april 2020
in de zaak van:
[verzoeker] en [verzoekster],
wonende te [adres, postcode en woonplaats]
,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 22 januari 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [verweerder] (hierna: [verweerder] );
die weigert mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC) geen fysieke zitting plaats doen vinden. Op 16 april 2020 zijn verzoekers en als tolk [naam] , nicht van verzoeker, telefonisch gehoord.
Schuldhulpverlening en [verweerder] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift dertien schuldeisers, waarvan twee preferente en elf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 65.384,68 van verzoekers te vorderen.
Verzoekers hebben bij brief van 9 augustus 2019 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 10,626% aan de preferente schuldeisers en 5,313% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker is voor 100 % arbeidsongeschikt verklaard van 29 maart 2019 tot en met 28 maart 2021. Verzoekster is 100% arbeidsongeschikt verklaard van 22 november 2019 tot en met 21 mei 2020. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en hun vaste lasten worden inmiddels door een budgetbeheerder voldaan.
Twaalf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [verweerder] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 1.936,00 op verzoekers, welke 3% van de totale schuldenlast beloopt.
Verzoekers hebben het verweer van [verweerder] betwist. Verzoekers hebben [verweerder] altijd, met uitzondering van deze factuur, netjes betaald.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [verweerder] te kennen gegeven niet akkoord te gaan met het aanbod. De reden hiervoor is dat verzoekers [verweerder] aan het werk hebben gezet, terwijl zij wisten dat zij de rekeningen niet langer konden betalen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [verweerder] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [verweerder] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [verweerder] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [verweerder] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 3%. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twaalf van de dertien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht.
Uit het verzoekschrift is gebleken dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekers hun verplichtingen uit hoofde van het minnelijk traject nakomen, is voldaan. Verzoekers zitten in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekers allebei niet beschikken over betaald werk en dat zij beiden een PW-uitkering genieten. Verzoeker is voor de periode van 29 maart 2019 tot en met 28 maart 2021 voor 100% arbeidsongeschikt verklaard. Verzoekster is voor de periode van 22 november 2019 tot en met 21 mei 2020 voor 100% arbeidsongeschikt verklaard. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij beiden in de komende jaren geen inkomen zullen kunnen verwerven dat hoger is dan hun huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekers van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekers zouden kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekers die vanuit een stabiele situatie hun schuldenproblematiek willen oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [verweerder] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [verweerder] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekers niet zijn bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekers zullen kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden en dat zij niet verkeren in de toestand dat zij hebben opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [verweerder] om in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 april 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.