ECLI:NL:RBROT:2020:3836

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
FT EA 20-238-239
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met bijzondere omstandigheden door de coronacrisis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waaronder Hoist Portfolio Holding LTD en ING bank N.V. Verzoeker heeft op 18 februari 2020 een verzoek ingediend om een tweetal schuldeisers te bevelen in te stemmen met de aangeboden regeling. De rechtbank heeft de zaak behandeld onder de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis (TARIC), wat betekende dat er geen fysieke zitting plaatsvond. Tijdens een telefonische zitting op 16 april 2020 zijn de betrokken partijen gehoord. Verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden die voorziet in een betaling van 23,63% aan de preferente schuldeisers en 11,81% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat een ruime meerderheid van de schuldeisers met de regeling heeft ingestemd, maar Hoist heeft geweigerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoekschrift ontvankelijk is en dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd en controleerbaar is. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder laten wegen dan die van Hoist, die in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de regeling. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en Hoist veroordeeld in de kosten van de procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en vervangt de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] / FT EA 20/238 en [nummer 2] / FT EA 20/239
uitspraakdatum: 23 april 2020
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres, postcode en woonplaats]
,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 18 februari 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • ING bank N.V., vertegenwoordigd door Van Arkel Gerechtsdeurwaarders (hierna: ING);
  • Hoist Portfolio Holding LTD, vertegenwoordigd door gemachtigde LAVG Gerechtsdeurwaarders (hierna: Hoist);
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
LAVG Gerechtsdeurwaarders heeft namens Hoist voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
ING heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 8 april 2020, aan de Kredietbank Rotterdam te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Deze brief heeft de Kredietbank Rotterdam op 10 april 2020, ter kennisgeving, doorgestuurd naar de rechtbank.
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC) geen fysieke zitting plaats doen vinden.
Op 16 april 2020 zijn, conform TARIC, telefonisch gehoord:
  • verzoeker;
  • [naam 1], werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
- [naam 2], werkzaam bij LAVG Gerechtsdeurwaarders, namens Hoist.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift tweeëntwintig schuldeisers, waarvan twee preferente en twintig concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 108.843,85 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 14 november 2019 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 23,63% aan de preferente schuldeisers en 11,81% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn WIA-uitkering. Verzoeker is voor 100% arbeidsongeschikt verklaard van 5 augustus 2019 tot en met 19 april 2021. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Eenentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Hoist stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 35.436,87 op verzoeker, welke 32,6% van de totale schuldenlast beloopt.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting aangevoerd dat verzoeker thans een ontheffing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) heeft en om die reden recht heeft op een WIA-uitkering tot 19 april 2021. Na deze periode volgt een herbeoordeling waarbij gekeken wordt of verzoeker weer kan werken of wederom recht heeft op een (andere) uitkering. Daarnaast heeft verzoeker thans geen vaste woonplaats en bepaalt hij niet zelfstandig over zaken als energie, gas en water. Om deze redenen is een prognose akkoord aangeboden.
Voorts heeft schuldhulpverlening verklaard dat zij goed monitoren of de verplichtingen door verzoeker nagekomen worden. Verzoeker houdt zich aan de afspraken. Ook is verzoeker -conform het interne beleid van schuldhulpverlening- verplicht vijf sollicitaties per maand te verrichten op het moment dat het UWV hem weer (volledig of gedeeltelijk) arbeidsgeschikt acht.
Tot slot heeft verzoeker op medische indicatie een auto nodig voor ziekenhuisbezoeken. Deze medische indicatie is vanwege privacy overwegingen niet met Hoist gedeeld.
Verzoeker heeft ter zitting bevestigd dat hij vaak ziek is (geweest) en vanwege zijn gezondheidsproblemen de auto nodig heeft.

3.Het verweer

In het verhandelde ter zitting en het verweerschrift heeft Hoist zich, samengevat, primair op het standpunt gesteld dat verzoeker niet ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het niet voldoen aan de door de wet gestelde vereisten van een deugdelijk verzoekschrift.
Subsidiair dient het verzoek te worden afgewezen.
De aangeboden regeling is niet goed gedocumenteerd en is onvoldoende financieel transparant. Er wordt geen goed overzicht van de schuld- en vermogenspositie gegeven. Bovendien is gebleken dat verzoeker gebruik maakt van een auto. Dit is een bovenmatig boedelbestanddeel dat te gelde moet worden gemaakt of waarvan de waarde aan de boedel dient te worden afgedragen. Daarnaast is niet gemotiveerd waarom Hoist niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om mee te werken aan de schuldregeling.
Voorts heeft verzoeker niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een WIA-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoeker na 19 april 2021 nog zou kunnen verbeteren. Op basis van de toelichting op het betalingsvoorstel kon de deugdelijkheid van het akkoord niet worden beoordeeld.
Verder is verzoeker niet te goeder trouw geweest bij het laten ontstaan van de schuld aan Hoist en het UWV. Voorts wordt voorbijgegaan aan het financieel perspectief wat een faillissement schuldeisers biedt.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig om het verzoek toch toe te wijzen. In een dergelijke situatie moet het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord worden afgewezen. Ook is het voorstel in strijd is met de
paritas creditorumnu de gemeente Rotterdam geen volledige kwijtschelding voor de jaarlijkse heffingen hanteert.
Een wettelijke schuldsaneringsregeling biedt derhalve een beter vooruitzicht voor de schuldeisers dan het huidige aanbod. Een wettelijke regeling biedt meer waarborgen.
Tot slot heeft Hoist aangevoerd dat zij een toewijzing van het dwangakkoord niet opportuun acht in het kader van precedentwerking. Cliënten van Hoist met een goed betalingspatroon dienen indirect mee te betalen aan cliënten met een slecht betalingspatroon.
Ter zitting heeft [naam 2] zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover het betreft de privacy gevoelige medische zaken (ontheffing en noodzaak auto).

4.De beoordeling

Met betrekking tot het primaire verweer van Hoist is de rechter van oordeel dat het verzoekschrift dwangakkoord ontvankelijk is en dat het voldoet aan de eisen die de wet aan een dergelijk verzoekschrift stelt. Het verzoekschrift is op grond van overwegingen die voortvloeien uit privacywetgeving zonder bijlagen doorgestuurd naar Hoist.
Met betrekking tot het secundaire verweer is het uitgangspunt dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Hoist bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Hoist in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Hoist een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 32,6%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk eenentwintig van de tweeëntwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is voor de periode vanaf 5 augustus 2019 tot en met 19 april 2021 voor 100% arbeidsongeschikt verklaard. Voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker in het komend jaar geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen. Ook is de medische noodzaak van een auto voldoende aannemelijk geworden.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting aangevoerd dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. Ook is aannemelijk geworden dat er voldoende toezicht gehouden wordt op het nakomen van de verplichtingen door verzoeker in het minnelijk traject, waaronder ook de sollicitatieverplichting. Mocht verzoeker, na een herbeoordeling door het UWV, weer (volledig of gedeeltelijk) arbeidsgeschikt acht worden, dan is verzoeker -conform het interne beleid- verplicht vijf sollicitaties per maand te verrichten. Van een eventuele inkomensgroei profiteren de crediteuren, aangezien het een prognose akkoord betreft.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. In de wettelijke schuldsanering leidt de volledige arbeidsongeschiktheid zoals beoordeeld door het UWV tot ontheffing van de arbeidsplicht in ieder geval tot 19 april 2020.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Hoist, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om Hoist te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Hoist zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Hoist Portfolio Holding LTD om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Hoist Portfolio Holding LTD in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 april 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.