ECLI:NL:RBROT:2020:3835

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
FT RK 19-758
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een faillissementsverzoek op basis van onvoldoende bewijs van betalingsonmacht

Op 28 april 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementszaak waarbij de naamloze vennootschap [verzoekster] verzocht om de faillietverklaring van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerster]. De rechtbank heeft de zaak behandeld onder de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis (TARIC). Verzoekster stelde dat verweerster in de toestand verkeerde van te hebben opgehouden te betalen, omdat zij zowel de vordering van verzoekster van € 23.851,49 als andere vorderingen onbetaald liet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het formulier van verweerster niet was ontvangen en dat verweerster niet ter zitting was verschenen.

De rechtbank heeft de standpunten van verzoekster en de onderbouwing van de steunvorderingen beoordeeld. Volgens artikel 6 van de Faillissementswet dient er summierlijk bewijs te zijn van de betalingsonmacht van de schuldenaar. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd dat verweerster op dat moment verschillende schuldeisers onbetaald liet. De jaarstukken van verweerster over de jaren 2014-2018 gaven geen actuele informatie die de betalingsonmacht kon onderbouwen. Verzoekster kon ook geen concrete schuldeisers aanwijzen die onbetaald waren gebleven.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, omdat er summierlijk niet was gebleken van feiten of omstandigheden die aantoonden dat verweerster in de toestand verkeerde dat zij had opgehouden te betalen. De beschikking is gegeven door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [nummer] / FT RK 19/758
BESCHIKKING op het verzoek van:
de naamloze vennootschap
[verzoekster] .
gevestigd te [gemeente 1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. R. Arnoldus
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster]
statutair gevestigd te [gemeente 2] ,
verweerster.

1.De procedure

De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrises (hierna: TARIC), verzoekster en verweerster schriftelijke geïnformeerd over de behandeling van onderhavig verzoekschrift ter zitting van 21 april 2020 onder toezending van een formulier waarop verzoekster en verweerster hun standpunt naar voren konden brengen, met de mededeling dat dit formulier uiterlijk voor 14:00 uur op de dag voorafgaande aan de behandeling door de griffie dient te zijn ontvangen.
Op 16 april 2020 is ter griffie van verzoekster het voornoemde formulier ontvangen. Het formulier van verweerster is niet ontvangen.
Ter zitting van 21 april 2020, is conform TARIC, mr. R. Arnoldus telefonisch in raadkamer gehoord. Verweerster is, hoewel op de bij de wet en TARIC voorgeschreven wijze opgeroepen, niet gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Verzoekster heeft het faillissement van verweerster aangevraagd stellende dat verweerster verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu zij zowel de vordering van verzoekster ad € 23.851,49 als andere vorderingen onbetaald laat. Als steunvorderingen worden aangevoerd de kortlopende schulden ad € 20.906,-- blijkend uit jaarstukken van 2014-2018 van verweerster.

3.De beoordeling

Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
De hoofdsom wordt niet betwist door verweerster. Daarmee staat het onbetaald laten van een opeisbare vordering vast. Ten aanzien van de jaarstukken en de daarin opgenomen schulden volgt de rechtbank verzoekster niet in haar standpunt dat zij het bestaan van steunvorderingen genoegzaam heeft onderbouwd en dat summierlijk gebleken is van het bestaan van tenminste één steunvordering. De vraag of er sprake is van een faillissementssituatie dient immers ‘ex nunc’ te worden getoetst en uit de door verzoekster overgelegde jaarstukken van 2014-2018 blijkt niet dat verweerster op dit moment verschillende schuldeisers onbetaald laat. Desgevraagd heeft verzoekster ook verklaard dat zij geen concrete schuldeisers heeft kunnen vinden. Gezien de verstrekkende gevolgen van een faillissement moet ter onderbouwing van het bestaan van een steunvordering minst genomen een actuele schriftelijke mededeling van de desbetreffende schuldeiser zelf worden verlangd. Een dergelijke mededeling ontbreekt.
Summierlijk is derhalve niet gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden welke aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen, zodat het verzoek tot faillietverklaring dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 28 april 2020 gegeven door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier. [1]

Voetnoten

1.