ECLI:NL:RBROT:2020:3835
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een faillissementsverzoek op basis van onvoldoende bewijs van betalingsonmacht
Op 28 april 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementszaak waarbij de naamloze vennootschap [verzoekster] verzocht om de faillietverklaring van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerster]. De rechtbank heeft de zaak behandeld onder de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis (TARIC). Verzoekster stelde dat verweerster in de toestand verkeerde van te hebben opgehouden te betalen, omdat zij zowel de vordering van verzoekster van € 23.851,49 als andere vorderingen onbetaald liet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het formulier van verweerster niet was ontvangen en dat verweerster niet ter zitting was verschenen.
De rechtbank heeft de standpunten van verzoekster en de onderbouwing van de steunvorderingen beoordeeld. Volgens artikel 6 van de Faillissementswet dient er summierlijk bewijs te zijn van de betalingsonmacht van de schuldenaar. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd dat verweerster op dat moment verschillende schuldeisers onbetaald liet. De jaarstukken van verweerster over de jaren 2014-2018 gaven geen actuele informatie die de betalingsonmacht kon onderbouwen. Verzoekster kon ook geen concrete schuldeisers aanwijzen die onbetaald waren gebleven.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, omdat er summierlijk niet was gebleken van feiten of omstandigheden die aantoonden dat verweerster in de toestand verkeerde dat zij had opgehouden te betalen. De beschikking is gegeven door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld.