In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Sondex B.V. en Tjaden B.V. over de toepasselijkheid van algemene voorwaarden en de bevoegdheid van de rechtbank. De procedure is gestart door Sondex, die betaling vordert voor geleverde diensten en materialen. Tjaden heeft in een incidentele vordering gesteld dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren, omdat volgens haar de inkoopvoorwaarden van Tjaden van toepassing zijn, waarin arbitrage door de Raad van Arbitrage voor de Bouw is overeengekomen. Sondex betwist dit en stelt dat de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn, die de rechtbank wel bevoegd verklaren.
De rechtbank heeft de procedure in detail bekeken, inclusief de correspondentie tussen partijen en de voorwaarden die zijn gehanteerd. Het verloop van de procedure laat zien dat er in 2017 een overeenkomst is gesloten tussen partijen, maar dat de voorwaarden van Tjaden niet expliciet zijn afgewezen door Sondex. De rechtbank concludeert dat de inkoopvoorwaarden van Tjaden niet van toepassing zijn op de overeenkomst uit 2017, omdat Tjaden niet voldoende heeft aangetoond dat deze voorwaarden zijn overeengekomen. De rechtbank oordeelt dat de in 2019 gesloten overeenkomsten zelfstandige overeenkomsten zijn en dat de koppeling met de eerdere overeenkomst niet kan worden gelegd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de incidentele vordering van Tjaden afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van het incident. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relatieve bevoegdheid van de rechtbank niet ter discussie staat en dat het beroep op het arbitragebeding door Tjaden niet kan worden gehonoreerd. De zaak zal op 10 juni 2020 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.