ECLI:NL:RBROT:2020:382
Rechtbank Rotterdam
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens betalingsonmacht
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant had eerder, op 24 augustus 2018, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank had op 21 oktober 2019 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de opposant niet tijdig het verschuldigde griffierecht had betaald. Tegen deze uitspraak heeft de opposant verzet aangetekend, maar in het verzetschrift werd niet aangegeven dat hij gehoord wilde worden.
De rechtbank moest in deze verzetprocedure beoordelen of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder de opposant te horen. De rechtbank concludeerde dat de opposant in verzuim was geweest, omdat hij niet tijdig het griffierecht had voldaan. De verzetrechter stelde vast dat de opposant pas in verzet een beroep op betalingsonmacht had gedaan, terwijl dit beroep voor het einde van de betalingstermijn gedaan had moeten worden. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de opposant terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het verzet ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De beslissing is in aanwezigheid van de griffier, C.W. Steenkist, genomen door rechter C.A.F. van Ginneken.