Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
9 april 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen
[verzoeker] , verzoeker,
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
[naam partner verzoeker] , de partner, hierna: achterblijfster
Ontstaan en loop van de procedure
Beslissing
Overwegingen
Weergave bestreden besluit, verzoek en beroep
Kortsluiten met afwijzen verzoek voorlopige voorziening
Spoedeisend belang
Beoordeling gronden
verklaart de moeder van verzoeker op 5 april 2020 (pagina 65 van de stukken van verweerder) dat de politie - voor vragen over hoe de relatie tussen verzoeker en achterblijfster verliep - beter contact kan leggen met de buren van haar zoon en schoondochter. De rechtbank concludeert uit voorgaande verklaringen dat verzoeker meer dan incidenteel in de woning verbleef. Dit beeld wordt overigens bevestigd door de verklaringen van buren die in het kader van het door de politie op 5 april 2020 verrichte buurtonderzoek zijn afgelegd. Voor zover er gelet op voorgaande verklaringen nog aanleiding zou bestaan om nader onderzoek te doen naar de verblijfplaats van verzoeker, geldt bovendien nog dat een huisverbod een spoedmaatregel betreft die zich op het moment van oplegging niet leent voor diepgravend onderzoek. Dit nadere onderzoek zou derhalve eerst na oplegging hebben kunnen en hoeven plaatsvinden. Voor zover verzoeker ten slotte nog aanvoert dat slechts uit latere verklaringen (na oplegging van het huisverbod) zou blijken dat hij niet meer dan incidenteel in de woning verbleef, is die stelling naar het oordeel van de voorzieningenrechter feitelijk onjuist.
Ook voor de voorzieningenrechter is het onduidelijk gebleven waar en wanneer verzoeker precies is gehoord. De voorzieningenrechter heeft echter geen twijfel dát verzoeker gehoord is. Dat is door verzoeker ook niet aangevoerd. Verzoeker is gehoord, maar uit de stukken blijkt alleen niet wanneer of waar dat gebeurd is. De voorzieningenrechter wijst er overigens nog op dat een RiHG enkel een hulpmiddel is om tot een huisverbod te komen. Ook indien het tweede RiHG buiten beschouwing zou worden gelaten, blijkt uit de overige verklaringen van verzoeker en andere betrokkenen genoegzaam dat verzoeker meer dan incidenteel in de woning verbleef en dat er sprake was van gevaar. De burgemeester was aldus bevoegd het huisverbod op te leggen en heeft dat in redelijkheid kunnen doen.