ECLI:NL:RBROT:2020:3765

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
8161262
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en toewijzing van boete en rente in een huurgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door Stevens & Partners Legal Real Estate Management, vorderde een totaalbedrag van € 1.941,75 van gedaagde, bestaande uit huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten en een boete. Gedaagde, die de huur over de maanden augustus en september 2019 niet had betaald, erkende de huurachterstand maar verzocht om een betalingsregeling vanwege financiële problemen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand van € 1.166,74 over de maanden augustus en september 2019, evenals een bedrag van € 4,70 over juni en juli 2019, onbetwist is. De vordering tot betaling van de huurachterstand werd dan ook toegewezen. Gedaagde's verzoek om de huurachterstand in termijnen te voldoen werd afgewezen, omdat de kantonrechter geen betalingsregeling kon opleggen zonder toestemming van de schuldeiser.

Daarnaast werd de gevorderde boete van € 600,- toegewezen, evenals de wettelijke handelsrente over het verschuldigde bedrag. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde ook verantwoordelijk was voor de buitengerechtelijke incassokosten van € 175,01, aangezien hij niet had gereageerd op aanmaningen tot betaling. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op € 337,47, inclusief griffierecht en kosten voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8161262 \ CV EXPL 19-48916
uitspraak: 24 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: Stevens & Partners Legal Real Estate Management te ‘s-Gravenhage,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam]
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen Nederland en daarbuiten
maar zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop volgt uit de volgende processtukken:
  • de rolbeslissing van 31 januari 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de brief van [eiser] van 2 maart 2020 met een bijlage.
1.2.
Bij zijn brief van 2 maart 2020 heeft [eiser] , na daartoe bij de rolbeslissing in de gelegenheid te zijn gesteld, kenbaar gemaakt dat het door hem gewenste vervolg van de procedure het wijzen van een vonnis is.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, dan wel blijkens de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] huurde van [eiser] de bedrijfsruimte gelegen aan het adres [adres] (hierna: het gehuurde). De huurprijs van het gehuurde bedraagt met ingang van september 2019 € 587,29 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
In oktober 2019 heeft [eiser] het gehuurde verkocht aan [bedrijf] Met ingang van die maand dient [gedaagde] de huurprijs aan [bedrijf] te voldoen.
2.3.
Op de huurovereenkomst tussen partijen zijn de Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing. In artikel 23 lid 2 van de algemene voorwaarden is, voor zover relevant, bepaald:

Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door Huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt Huurder aan Verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van
€ 300 per maand. (…)”

3..Het geschil

3.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijke kwijting aan hem te voldoen een bedrag van € 1.941,75, te weten € 1.166,74 aan huurachterstand berekend tot en met september 2019, € 175,01 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 600,- aan boete, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 1.166,74 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure en het nasalaris.
3.2.
Aan zijn vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat [gedaagde] de huur over de maanden augustus 2019, ter hoogte van € 574,75, en september 2019, ter hoogte van
€ 587,29, onbetaald heeft gelaten en dat over de maanden juni en juli 2019 in totaal nog een bedrag van € 4,70 onbetaald is gebleven.
3.3.
[gedaagde] heeft bevestigd dat hij de huur over de maanden augustus en september 2019 niet heeft betaald, omdat hij onvoldoende inkomsten genereert met zijn onderneming. [gedaagde] wenst de achterstand in gedeeltes te voldoen en verzoekt de kantonrechter de incassokosten te delen, gezien zijn financiële positie.

4..De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de door [eiser] gevorderde huurachterstand overweegt de kantonrechter als volgt. Aangezien [gedaagde] heeft bevestigd dat hij de huur over de maanden augustus en september 2019 niet heeft voldaan, is de huurachterstand met betrekking tot die maanden vast komen te staan. De huurachterstand van € 4,70 over de maanden juni en juli 2019 staat als onweersproken eveneens vast. De vordering tot betaling van € 1.166,74 aan huurachterstand berekend tot en met september 2019 wordt dan ook toegewezen.
4.2.
[gedaagde] heeft verzocht om toestemming om de huurachterstand in gedeelten te voldoen. Het bepaalde in artikel 6:29 BW belet de kantonrechter een dergelijke betalingsregeling aan [eiser] op te leggen, zonder toestemming van de schuldeiser. Die toestemming is in deze procedure niet gegeven. De kantonrechter verwijst [gedaagde] voor het eventuele treffen van een betalingsregeling dan ook naar [eiser] .
4.3.
De gevorderde boete van € 600,- wordt als niet betwist en op de algemene voorwaarden gegrond toegewezen. De vordering tot betaling van de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, over € 1.166,74 vanaf de dag van dagvaarding zal als onbetwist eveneens worden toegewezen.
4.4.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van
€ 175,01 overweegt de kantonrechter als volgt. Deze vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft [gedaagde] aangemaand tot betaling, maar [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven, zodat [gedaagde] een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden. Aangezien de gevorderde kosten berekend zijn conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, ligt de vordering voor toewijzing gereed. De door [gedaagde] aangevoerde betalingsonmacht, hoe moeilijk die ook voor hem moge zijn, is geen reden om anders te besluiten, aangezien die hem niet ontheft van zijn betalingsverplichtingen.
4.5.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van deze procedure, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op € 231,- aan griffierecht, € 106,47 aan dagvaardingskosten en € 180,- aan salaris voor de gemachtigde. Het apart gevorderde nasalaris zal worden toegewezen zoals hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat het nasalaris zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijke kwijting aan [eiser] te voldoen een bedrag van
€ 1.941,75 aan huurachterstand berekend tot en met september 2019, buitengerechtelijke kosten en boete, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over
€ 1.166,74 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 337,47 aan verschotten en € 180,- aan salaris voor de gemachtigde, en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 90,- aan nasalaris;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394