ECLI:NL:RBROT:2020:3752

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
C/10/593130 / JE RK 20-702
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van corona-maatregelen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 12 maart 2020 een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden, alsook een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] bij de vader. Tijdens de telefonische behandeling op 10 april 2020 heeft de Raad het verzoek tot uithuisplaatsing ingetrokken. De kinderrechter heeft de ouders en vertegenwoordigers van de betrokken instanties gehoord via een conference call, vanwege de coronamaatregelen die fysieke zittingen onmogelijk maakten.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1], die slechts twee dagen per week naar school gaat en door zijn gedrag zijn huidige school moet verlaten. De ouders zijn in staat om gezamenlijk het ouderschap vorm te geven, maar er zijn zorgen over de betrokkenheid van de vader en het zorgmijdende gedrag van de moeder. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting noodzakelijk is om de kinderen te ondersteunen en te begeleiden.

De kinderrechter heeft besloten om de kinderen onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. Het verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen, omdat de Raad dit verzoek heeft ingetrokken. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/593130 / JE RK 20-702
datum uitspraak: 10 april 2020

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2006 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2009 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 12 maart 2020, ingekomen bij de griffie op 13 maart 2020.
De kinderrechter heeft het verweerschrift met bijlagen van mr. H.E. Visscher van
9 april 2020, door omstandigheden binnen de rechtbank, niet voorafgaand aan het telefonisch horen ontvangen.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. De kinderrechter heeft op 10 april 2020 de volgende personen, in een zogenoemde conference call, telefonisch gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. H.E. Visscher,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting
Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI,
mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
[voornaam minderjarige 1] is hieraan voorafgaand afzonderlijk telefonisch gehoord.
De feitenHet ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wonen bij de vader. De hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] is bij de moeder.

Het verzoek

De Raad heeft een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in het netwerk, te weten bij de vader met gezag, verzocht voor de duur van zes maanden. De Raad heeft het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] tijdens de telefonische behandeling ingetrokken.
De Raad heeft het verzoek om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht te stellen als volgt toegelicht. De afgelopen periode wordt een positieve ontwikkeling rondom [voornaam minderjarige 2] gezien. De ouders zijn in overleg met de jeugdbeschermer overeengekomen dat [voornaam minderjarige 2] om de dag naar de moeder gaat. Ondanks dat er geen kindeigen problematiek bij [voornaam minderjarige 2] wordt gezien, acht de Raad de betrokkenheid vanuit de GI wel noodzakelijk. Er zijn zorgen over hoe de ouders het ouderschap gezamenlijk gaan vormgeven en of zij in het belang van de kinderen kunnen handelen. De moeder heeft in het verleden zorgelijk gedrag laten zien door zich te onttrekken aan de hulpverlening en er hebben escalaties tussen de moeder en haar partner plaatsgevonden in de thuissituatie. Met betrekking tot [voornaam minderjarige 1] zijn er grote zorgen over zijn ontwikkeling. De afgelopen periode ging [voornaam minderjarige 1] slechts twee dagen per week naar school. Door zijn zelfbepalend gedrag moet hij zijn huidige school volgend schooljaar verlaten. Daarnaast zijn er zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] , waarvoor een persoonlijkheidsonderzoek afgenomen zal worden.

Het standpunt van de GI

De GI heeft aangegeven niet op de hoogte te zijn gesteld van het voornemen van de Raad om het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in te trekken. De afgelopen periode zijn de contactmomenten tussen [voornaam minderjarige 2] en de moeder opgebouwd. Moeders partner moet eerst zijn behandeling bij De Waag positief hebben afgerond alvorens [voornaam minderjarige 2] weer bij de moeder kan gaan wonen.

Het standpunt van de belanghebbenden

Door en namens de moeder is ingestemd met het verzoek. Het zorgmijdende gedrag van de moeder is een reactie geweest op de hele situatie. De moeder heeft zich altijd ingezet om de situatie van [voornaam minderjarige 1] te verbeteren. De situatie rondom [voornaam minderjarige 1] blijft echter zorgelijk. De moeder maakt zich ernstig zorgen over het schoolverzuim. Daarnaast verloopt de communicatie met de vader moeizaam. Het gaat goed met [voornaam minderjarige 2] . De moeder is blij dat zij de verzorgende taak voor [voornaam minderjarige 2] weer op zich kan nemen.
De vader staat achter de ondertoezichtstelling van de kinderen. Hij vindt het echter jammer dat het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] is ingetrokken, hij was daarvan ook niet op de hoogte. Het gaat goed met [voornaam minderjarige 2] . Het is belangrijk dat zij haar huidige school kan afmaken. Daarnaast is het van belang dat zij bij haar broer kan blijven wonen.

De beoordeling

De kinderrechter is van oordeel dat in deze zaak telefonisch horen voldoende is om tot een goed oordeel te komen over het verzoek en zal daarom een beslissing nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.
Nu de Raad het verzoek betreffende de machtiging uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] bij de vader met gezag heeft ingetrokken, kunnen de gronden van dit verzoek niet meer onderzocht worden en daarom wijst de kinderrechter dit verzoek af. Het verbaast de kinderrechter overigens dat het verzoek is ingetrokken, nu tijdens het horen is gebleken dat het niet de bedoeling is dat [voornaam minderjarige 2] op dit moment weer bij de moeder, bij wie zij haar hoofdverblijf heeft, gaat wonen.
Uit de overgelegde stukken en de telefonische behandeling blijkt dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er zijn grote zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] . Tussen de ouders is al langere tijd sprake van onderlinge strijd. Zij zijn niet in staat om het gezamenlijk ouderschap vorm te geven in het belang van de kinderen. De vader is langere tijd afwezig geweest en was onvoldoende betrokken bij de opvoeding van de kinderen. Door ruzies tussen de moeder en haar partner hebben [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] een onveilige opvoedomgeving gekend. Met name [voornaam minderjarige 1] is daardoor zeer angstig geweest. Dit heeft er toe geleid dat de relatie tussen [voornaam minderjarige 1] en de moeder ernstig is verstoord en [voornaam minderjarige 1] bij de vader is gaan wonen. Daarnaast is er bij [voornaam minderjarige 1] lange tijd sprake geweest van schoolverzuim. Sinds het verblijf bij de vader, ervaren de kinderen meer rust en stabiliteit.
Er is sprake van een lange hulpverleningsgeschiedenis. De inzet van de hulp vanuit het vrijwillig kader is ontoereikend gebleken. Ondanks dat de communicatie tussen de ouders verbeterd lijkt, acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de GI bij de kinderen wordt betrokken en de ouders gaat ondersteunen en begeleiden. De kinderrechter acht het van belang dat het perspectief van [voornaam minderjarige 2] snel duidelijk wordt.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, tot 10 april 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2020 door mr. M.J.M. Marseille, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Graven als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 april 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.