In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2020 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 3 mei 2020, en de gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om deze verlenging met een jaar te verlengen. Dit verzoek is gedaan in het kader van de zorg voor de ontwikkeling van de kinderen, die ernstig bedreigd wordt door de situatie tussen de ouders. De kinderrechter heeft de zaak telefonisch behandeld, gezien de coronamaatregelen die fysieke zittingen belemmerden. Tijdens de telefonische hoorzitting zijn de kinderen en andere betrokkenen gehoord.
De feiten tonen aan dat de kinderen bij de moeder en stiefvader wonen, terwijl het ouderlijk gezag door beide ouders wordt uitgeoefend. De vader heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat hij zich zorgen maakt over de ontwikkeling van zijn kinderen en het gebrek aan zicht op de thuissituatie. De moeder heeft verweer gevoerd, waarbij zij aanhaalt dat de kinderen niet willen dat hun vader hen ziet, en dat er onvoldoende stappen zijn gezet door de GI om de situatie te verbeteren.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de situatie van de kinderen onveranderd is en dat er een risico bestaat dat zij klem komen te zitten tussen de ouders. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 3 mei 2021, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar is bij voorraad. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 22 april 2020. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.