ECLI:NL:RBROT:2020:3732

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
8281273 / CV EXPL 20-2637
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding en ontruiming van huurwoning wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de Stichting Woonstad Rotterdam, eiseres, een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de huurwoning vanwege huurachterstand. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 maart 2020, waarbij de huurachterstand op dat moment door [gedaagde] werd betwist. Woonstad stelde dat er sprake was van een huurachterstand van vier maanden, terwijl [gedaagde] dit betwistte en aangaf dat er hooguit drie maanden achterstand was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand inmiddels volledig is ingelopen, maar dat [gedaagde] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld. De kantonrechter heeft de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming afgewezen, omdat er geen grond meer was voor deze vordering. Wel is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten en is er een betalingsregeling getroffen voor het verschuldigde bedrag. De uitspraak is gedaan op 17 april 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8281273 / CV EXPL 20-2637
uitspraak: 17 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 17 januari 2020,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Woonstad” respectievelijk “[gedaagde]”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop volgt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de conclusie van antwoord, met producties;
 het vonnis van 3 februari 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
 de brief van 28 februari 2020 van de gemachtigde van Woonstad, met producties;
 de brief van 28 februari 2020 van [gedaagde], met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Hier zijn verschenen aan de zijde van Woonstad de gemachtigde, en aan de zijde van [gedaagde] haar dochters [dochter 1] en [dochter 2]. Van hetgeen ter zitting is verhandeld, heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde] huurt van Woonstad de woning aan de [adres] (hierna: het gehuurde). De netto huurprijs bedroeg vóór 1 juli 2019 € 551,04 per maand en bedraagt sinds die datum € 551,23 per maand.

3..Het geschil

3.1
Woonstad heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van de hierna genoemde bedragen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
Aan haar vordering heeft Woonstad - samengevat en voor zover thans van belang – bij dagvaarding het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] moet uiterlijk op de eerste dag van elke maand de huurprijs betalen. Zij heeft deze huurprijs niet steeds op tijd en volledig voldaan. [gedaagde] is meerdere keren gemaand om het verschuldigde bedrag te betalen. Zij heeft tot nu toe niet betaald. De totale huurachterstand bedraagt € 2.204,68 en betreft de maanden januari, juni en december 2019 en januari 2020. Naast dat bedrag en de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan die der algehele voldoening, maakt Woonstad jegens [gedaagde] aanspraak op een bedrag van € 100,01 inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten.
3.3
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe bij antwoord - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Op de datum van de dagvaarding waren er hooguit drie maanden huurachterstand, niet vier. Ook betreft het niet de maanden die in de specificatie worden genoemd. De huur voor januari 2019 is voldaan binnen de gegeven termijn van veertien dagen, namelijk op 8 februari 2019. Hiermee is deze huurtermijn tijdig voldaan en kunnen er geen buitengerechtelijke incassokosten gevorderd worden. Op het moment van de gelaste zitting zal [gedaagde] nog hooguit één maand huurachterstand hebben of zelfs de achterstand volledig ingehaald hebben, maar voor deze maand(en) heeft zij nooit een termijn van veertien dagen gekregen. De dagvaarding is dus onjuist en had nooit uitgebracht mogen worden, aldus [gedaagde].

4..De beoordeling

4.1
Ter mondelinge behandeling is gebleken dat er inmiddels, berekend tot en met de maand februari 2020, sprake is van een huurvoorstand van € 0,05. Hiermee zal hierna in het dictum rekening worden gehouden.
4.2
Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortschietende partij aantoont dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het (op tijd) betalen van huur is een van de essentiële verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst.
4.3
Een huurachterstand van drie maanden of meer rechtvaardigt in beginsel de ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. De vraag die in zaken als deze ook dan moet worden beantwoord, is of de tekortkoming van de huurder voldoende ernstig is om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Bij de beoordeling hiervan moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat op het moment van dagvaarden, op 17 januari 2020, sprake was van een huurachterstand. Woonstad stelt zich op het standpunt dat de achterstand op dat moment vier maanden bedroeg, maar volgens [gedaagde] ging het ‘maar’ om drie maanden achterstand.
4.5
Woonstad stelt zich terecht op het standpunt dat de verschuldigde huurbetalingen op de eerste dag van elke maand dienden te zijn voldaan. Onder verwijzing naar de bij de dagvaarding gevoegde “Specificatie openstaand huursaldo” (hierna: specificatie) stelt Woonstad dat zij de volgende huurbetalingen op dat moment nog niet had ontvangen: januari 2019 (€ 551,04), juni 2019 (€ 551,04), december 2019 (€ 551,23) en januari 2020 (€ 551,23).
4.6
[gedaagde] heeft bij brieven van 23 januari 2020 en 28 februari 2020 een aantal betaalbewijzen overgelegd. Woonstad heeft bij brief van 28 februari 2020 een geactualiseerde specificatie overgelegd. Uit deze stukken blijkt - voor zover thans van belang - dat [gedaagde] alle vier de huurbetalingen te laat heeft voldaan, namelijk niet steeds uiterlijk op de eerste dag van de desbetreffende maand. Omdat de betaling van de maand januari 2020 de dagvaarding heeft gekruist, heeft [gedaagde] terecht gesteld dat op het moment van dagvaarden, 17 januari 2020, sprake was van een huurachterstand van drie maanden en niet van vier maanden. Gelet op het in 4.3 geformuleerde uitgangspunt kan die omstandigheid op zichzelf gezien [gedaagde] echter niet baten. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de huurachterstand inmiddels volledig is ingelopen, zij het pas na de dagvaarding, en dat de lopende huur tijdig wordt betaald, bestaat onder deze omstandigheden geen grond meer voor de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen.
4.7
Woonstad maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. In deze beoordeling worden uitsluitend de overgelegde aanmaningen die voldoen aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, meegenomen. Bij de dagvaarding is enkel een uitdraai van een e-mailbericht overgelegd, waarvan de gemachtigde heeft erkend dat deze niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Daarom zijn de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar.
4.8
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 601,96 aan verschotten (€ 499,00 aan griffierecht en € 102,96 aan dagvaardingskosten) en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten à € 180,00 per punt). Het totaal van deze bedragen is € 961,95. De voorstand van € 0,05 wordt hierop in mindering gebracht, zodat € 961,91 resteert.
4.9
Partijen zijn een betalingsregeling overeengekomen en hebben de kantonrechter verzocht om de betalingsregeling in het vonnis op te nemen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde, onder bepaling dat hierop de huurvoorstand van € 0,05 in mindering strekt, zodat een te betalen bedrag van € 961,91 resteert;
staat [gedaagde] toe om het totaal aan Woonstad verschuldigde bedrag aan Woonstad te voldoen in 47 maandelijkse termijnen van € 20,- en één termijn van € 21,91, voor het eerst uiterlijk op 1 mei 2020 en vervolgens telkens uiterlijk op de eerste dag van iedere daarop volgende maand. Deze bedragen dienen naast de lopende huurtermijnen te worden betaald;
bepaalt dat wanneer [gedaagde] deze afbetalingsregeling niet behoorlijk nakomt het ingevolge dit vonnis nog verschuldigde bedrag geheel ineens opeisbaar zal zijn;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478