Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[eiser 1] ,
[eiser 2] ,
1..Het verdere verloop van de procedure
2..De verdere beoordeling
Partijen spreken af dat de huurovereenkomst onlosmakelijk is verbonden met de koopovereenkomst, zoals ook al reeds in de koopovereenkomst is opgenomen. Ook uit de handelwijze van partijen, de huur met koopoptie e.d. blijkt dat er sprake is van één gemengde overeenkomst met de daarbij door partijen afgesproken ontbindingsmogelijkheid”.[gedaagde] heeft tenslotte haarzelf en haar partner, [getuige 3] als getuigen laten horen. Aangezien deze getuigen, met uitzondering van de [getuige 1] en [getuige 2] , de Nederlandse taal niet (voldoende) beheersen, hebben de verhoren plaatsgevonden met behulp van een beëdigde tolk in de Chinese taal.
“(…) Ik had met [eiser 1] overeenstemming bereikt over het feit dat ik na 5 jaar het pand zou kopen. Wij hebben in het Mandarijns met elkaar gesproken en onderhandeld. Wij zijn nadrukkelijk overeengekomen dat ik het pand zou kopen en niet dat ik het zou kunnen kopen. Wij zijn overeengekomen dat ik het binnen 6 maanden na de eerste 5 jaar zou kopen. Ik heb met [eiser 1] gesproken over de koopprijs voor het onroerende goed. Hij heeft daarbij aangegeven dat die ongeveer € 450.000 zou bedragen. Ik had het voor dat bedrag na die
5 jaar willen kopen. [eiser 1] gaf aan dat de marktwaarde na die 5 jaar anders kon zijn en daarop hebben wij afgesproken dat het pand dan verkocht zou worden voor de op dat moment geldende marktwaarde. Wij hebben afgesproken dat wij allebei een makelaar in de arm zouden nemen om de marktwaarde te bepalen en dat de gemiddelde prijs tussen die twee als koopsom zou gelden. Ik had dat allemaal afgesproken en daarna heb ik de overeenkomst opgesteld. Ik heb de afspraken, die ik dacht dat er waren gemaakt, op papier gezet. De afspraken voor wat betreft het kopen zijn neergelegd in artikel 14 (…). Wij hebben gesproken over artikel 14 van het concept. De periode waarin binnen de eerste 5 jaar kon worden gekocht is verlengd van 2 naar 3 maanden. Voor de periode na 5 jaar is de overeenkomst opgenomen een periode van 6 maanden. Op verzoek van [eiser 1] is een termijn van 6 maanden in de overeenkomst opgenomen. Mevrouw [eiser 1] heeft handgeschreven dat in de overeenkomst erbij geschreven. Ik moet het binnen 6 maanden kopen en als ik dat niet doe binnen die 6 maanden dan heb ik dat recht niet meer (….)”.
“(…) Ik ben op geen enkele wijze betrokken geweest bij de totstandkoming van de koopovereenkomst tussen [eiser 1] en [gedaagde] . Ik heb voor het eerst met iemand van de kant van [eiser 1] contact gehad op het moment dat de koopoptie door mevrouw [gedaagde] werd ingeroepen”.
“(….) Ik ben in maart/april 2013 betrokken geraakt bij de totstandkoming van een overeenkomst met de heer en mevrouw [eisers] . Mevrouw [gedaagde] heeft, voor zover ik mij herinner, van een oudere zus van haar gehoord dat het restaurant van de heer en mevrouw [eisers] te koop was (….). Ik ben samen met mijn vriendin, ik denk 1 of 2 dagen later, bij het restaurant gaan kijken. Wij hebben toen gesproken met de heer en mevrouw [eisers] . Wij hebben met zijn vieren aan tafel gezeten. In dit gesprek heb ik gevraagd of zij het restaurant wilde verkopen en wat de prijs zou zijn. Ook heb ik gevraagd wat de omzet per maand was. Ik heb van [eisers] toen gehoord dat zij de intentie hadden om te verkopen en zij hebben mij een prijs genoemd (….). Enkele dagen later hebben wij weer met zijn vieren om de tafel gezeten. In dit gesprek hebben wij afspraken gemaakt nadat wij alles goed besproken hadden .Wij hebben toen afgesproken dat het restaurant zou worden gekocht voor € 220.000,00 en dat een huurprijs zouden worden betaald van € 4.100,00 per maand voor het gehele onroerende goed inclusief woning en garage. Direct daarna heb ik gevraagd of zij het pand aan mij wilden verkopen. De reden daarvoor was dat wij de huurprijs wat aan de hoge kant vonden. Zij hebben ermee ingestemd om het pand aan ons te verkopen. Zij hebben ermee ingestemd dat het pand na 5 jaar aan ons zou worden verkocht. Omdat de waarde over 5 jaar nog niet duidelijk was, hebben wij afgesproken dat dan zou worden gekocht tegen de marktwaarde op dat moment. Er is in dat tweede gesprek niet over een concreet bedrag gesproken. Wel is toen gesproken over bepaling van de marktwaarde door een makelaar van ieder van ons en daar zou een gemiddelde van worden genomen (…). Wij hebben dat concept toen direct met hen besproken. Zij waren akkoord met het concept. Wel is er iets met de hand bijgeschreven. In het contract is bijgeschreven dat als wij niet binnen 6 maanden na de 5 jaar het onroerende goed kunnen kopen, wij dat recht niet meer hebben. Zij hebben daarbij gezegd dat het niet rechtvaardig zou zijn om daar geen termijn aan te verbinden (…).
“(…) Ik heb het contract dat mevrouw [gedaagde] had met haar doorgenomen voordat dit door partijen is getekend. Met dit contract doel ik op de koopovereenkomst. Ik heb haar uitgelegd dat in deze overeenkomst uitdrukkelijk is opgenomen dat zij het recht heeft om het onroerende goed na 5 jaar te kopen. Zij vroeg mij dat omdat zij de huur erg hoog vond en zij zeker wilden zijn dat zij het pand konden kopen. Dat was heel belangrijk voor haar (…). Ik ben niet betrokken geweest bij het huurcontract”.
“In de derde week van maart 2013 had ik samen met mijn vrouw een afspraak met mevrouw [gedaagde] . Deze afspraak is daar voorafgaand gemaakte telefonisch tussen mijn vrouw en mevrouw [gedaagde] . Deze afspraak was in het restaurant. Daarbij aanwezig waren ik, mijn vrouw, mevrouw [getuige 6] en een persoon die werd voorgesteld als haar echtgenoot. Zij wilden mijn omzet kopen en zij wilden mijn restaurant zien (…). Op 7 april heb ik meneer en mevrouw weer gezien in het bijzijn van mijn vrouw. Meneer gaf mij toen aan dat hij er goed over na had gedacht en dat hij geld had meegenomen ook had hij een contract meegenomen. Ik heb het contract gelezen en ik heb daar een handtekening onder gezet. Kopie van het contract heb ik niet gekregen (…) De volgende dag is er door meneer opnieuw een afspraak gemaakt ’s avonds in ons restaurant. Daarbij waren mevrouw [gedaagde] , haar partner en mijn vrouw en ik aanwezig. Wij wisten niet waarvoor hij langs wilde komen. In dit gesprek liet meneer ons een overeenkomst zien en vroeg ons om die te ondertekenen. Wij vonden dat vreemd want we hadden immers al een contract getekend. We hebben dat contract gelezen. Wij hebben gezien dat er een artikel was toegevoegd en dat was artikel 14. Meneer legde mij uit dat als ik mijn bezitting in de toekomst wilde verkopen ik hem eerst moest verwittigen. Wij zijn ermee akkoord gegaan dat we hem zouden verwittigen als wij zouden verkopen. In het contract stond niet op welke termijn ik hen moest verwittigen. In artikel 14 stond geen termijn. In Nederland moet je iemand 6 maanden de tijd geven om te verlengen. Dat gaat over de 5 jaar huurtermijn erna. Als ik wilde verkopen had hij als eerste het recht om te kopen. In het artikel stond geen enkele termijn. Daarom wilde ik een termijn van 6 maanden geven en omdat hij dan verder kon verlengen om de zaak te runnen. De 6 maanden termijn was de termijn waarbinnen hij het eerste recht heeft om te kopen voor het geval ik wilde verkopen. In afwijking van hetgeen eerder verklaard is, is de 6 maanden termijn niet voor het verlengen van de huurovereenkomst. Mijn vrouw heeft handmatig 6 maanden erbij geschreven. Die 6 maanden had betrekking op het inroepen van prioriteitsrecht. Er is niet gesproken over het bepalen van de waarde van het onroerend goed als meneer gebruik zou maken van zijn prioriteitsrecht. Er is niet over de prijs van het onroerend goed gesproken. Wij hebben de overeenkomst getekend. Wij hebben een kopie gemaakt. Dat hebben wij geëist”.
“Ik heb het koopcontract gezien na het ondertekenen daarvan. Ik weet niet meer wanneer. Ik heb geen betrokkenheid gehad bij het opstellen van de koopovereenkomst of bij het opstellen van de huurovereenkomst. Ik weet niet of ik met eisers over de waarde van onderneming gesproken heb. Ik ben medio 2013 geraadpleegd over de verkoop van het bedrijf”.
“Ik werd begin maart 2013 door een mevrouw gebeld met de vraag of mijn restaurant te koop was. Ik heb daarop gezegd dat dat niet het geval was maar ik vroeg haar hoe ze dat dan gehoord had (…) Na een week belde zij mij weer op en vertelde mij dat ze heel erg geïnteresseerd was en of ik er nog een keer over na had gedacht. Ik heb haar toen gezegd dat ik het met mijn man erover moest hebben. Daarmee is het gesprek geëindigd. Enkele dagen later, het kan ook een week geweest zijn, belde zij mij weer op en vroeg mij of ik al met mijn man had gesproken. Zij vertelde mij dat haar man vrij was en dat ze graag snel wilde komen kijken. Wij hebben toen afgesproken op een avond in de derde week van maart na 10 uur ’s avonds. Zij zijn toen gekomen aan het begin van de week en we hebben een gesprek gehad met ons vieren. Ik, mijn man, mevrouw [gedaagde] en haar man. In dit gesprek hebben mevrouw [gedaagde] en haar man aangegeven dat zij het restaurant wilden kopen (…) Zij hebben opgebeld om voor een tweede afspraak te komen en die heeft plaatsgevonden omstreeks begin april. Daar waren dezelfde vier personen aanwezig. Zij wilden ons restaurant kopen en ze hebben ons een prijs gevraagd. (….) Er is toen niet over het pand gesproken (…) Later hebben wij concreet een afspraak gemaakt voor 7 april 2013. Tussen de besprekingen zat ongeveer enkele dagen tot een week. Wij hebben toen een concept voor een overeenkomst gekregen en dat hebben wij vervolgens gelezen en daar waren wij mee akkoord. In deze overeenkomst stond niets over de eigendom van het onroerend goed (….) In deze bespreking kwam mevrouw [gedaagde] met een nieuw contract en daarin was een nieuw artikel opgenomen. Ze hadden op dat moment ook het oude contract bij zich wat de avond ervoor was getekend. In dit nieuwe artikel stond dat als wij binnen de huurperiode wilden verkopen we dat eerst aan hun moesten mededelen. Wij waren akkoord met het artikel zoals voorgesteld”.
“na de eerste huurtermijn van 5 jaren heeft de koper het recht om het perceel te kopen tegen de marktwaarde zonder enige betwisting, binnen zes maanden na de eerste huurtermijn afloopt”. [getuige 7] ’s verklaring als partijgetuige, die ingevolge artikel 164 Rv beperkte bewijskracht heeft, strekt ter aanvulling van het onvolledige bewijs in de vorm van de overgelegde stukken, met name de koop- en de huurovereenkomst, waarin het hierboven geciteerde gedeelte staat vermeld, alsmede de verklaring van [getuige 3] , die geen partij is in deze procedure is en dus ook niet als een partijgetuige dient te worden beschouwd. De waardering van het bewijs is wat de verklaring van [getuige 3] betreft (ook) aan het oordeel van de kantonrechter overgelaten. De stelling van [gedaagde] is in contra-enquête onvoldoende ontkracht. Uit zowel de verklaring van [eiser 1] als [eiser 2] kan de kantonrechter afleiden dat zij wel degelijk hebben begrepen dat er een koopoptie tussen partijen is overeengekomen. Over die bepaling is duidelijk door partijen onderhandeld en uiteindelijk ook met die bedoeling van partijen in de overeenkomst terecht gekomen. Indien, zoals door [eisers] wordt betoogd, tussen partijen zowel vóór als ná vijf jaar enkel een voorkeursrecht zou gelden, valt niet goed te begrijpen waarom partijen voor de situatie na vijf jaar een andere formulering hebben gehanteerd dan voor de voorafgaande periode. Het onderscheid tussen de eerste en tweede alinea van artikel 14 en de met pen bijgeschreven zin heeft in de door [eisers] voorgestane uitleg dan geen toegevoegde waarde en [eisers] hebben daar verder ook geen plausibele verklaring voor gegeven. Daarbij merkt de kantonrechter op dat hij alleen op basis van de overgelegde overeenkomsten een oordeel had kunnen geven of er al dan niet ook een koopoptie door partijen is overeengekomen, maar doordat hij op de comparitie van partijen de indruk heeft gekregen dat partijen vanwege een taalbarrière en het ontbreken van een tolk mogelijk niet alles hebben begrepen, is er om die reden tot bewijslevering overgegaan.
3..De beslissing
donderdag 14 mei 2020 te 14.30 uurvoor het nemen van een akte door beide partijen waarin partijen zich kunnen uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige en waarin [eiseres] zich uit kan laten over (de omvang van) de schade en de onderbouwing daarvan;