In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder vonnis van 25 februari 2020, waarbij de verzoeker in staat van faillissement was verklaard. Het verzoekschrift tot vernietiging van dit vonnis is op 9 maart 2020 ingediend. De curator heeft op 2 april 2020 zijn bevindingen aan de rechtbank doen toekomen, en de advocaten van partijen hebben per e-mail bericht dat zij een betalingsregeling hebben getroffen. Op 9 april 2020 heeft de advocaat van de verweerster bevestigd dat het afgesproken bedrag door de verzoeker is ontvangen. Tevens heeft de curator op dezelfde dag bericht dat de verzoeker zekerheid heeft gesteld voor zijn salaris en kosten, en dat hij instemt met de vernietiging van het faillissementsvonnis.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet tijdig is ingesteld en dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek. Op basis van de berichten van partijen en de curator heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen summierlijke feiten zijn die aantonen dat verzoeker in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. Daarom heeft de rechtbank het vonnis van 25 februari 2020 vernietigd en het salaris van de curator vastgesteld op € 1.986,65, exclusief omzetbelasting, dat ten laste van verzoeker wordt gebracht.
De uitspraak is gedaan door rechter J.C.A.T. Frima, in aanwezigheid van griffier M. Mouthaan, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat de mogelijkheid van hoger beroep open voor degenen aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, binnen acht dagen na de uitspraak.