In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen Stichting Woonplus Schiedam en een gedaagde die in persoon procedeerde. De eiseres, Woonplus, had gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en de gedaagde te veroordelen tot ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van € 2.412,59, berekend tot en met januari 2020. Tijdens de procedure heeft de gedaagde erkend dat er een huurachterstand was, maar heeft zij ook aangegeven dat zij sinds september 2019 geen inkomen had en om uitstel van betaling had verzocht.
Op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter vastgesteld dat de gedaagde de huurachterstand volledig heeft voldaan voordat de uitspraak werd gedaan. Hierdoor heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering van Woonplus, die was gebaseerd op de huurachterstand, niet meer aan de orde was. De kantonrechter heeft de vordering van Woonplus afgewezen, maar heeft de gedaagde wel veroordeeld in de proceskosten, omdat er ten tijde van de dagvaarding sprake was van een huurachterstand die ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen. De proceskosten zijn begroot op € 601,96 aan verschotten en € 210,00 aan salaris voor de gemachtigde van Woonplus.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de vordering van Woonplus wordt afgewezen, maar dat de gedaagde in de proceskosten wordt veroordeeld, met de verklaring dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is.