ECLI:NL:RBROT:2020:3631

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
7955984 CV EXPL 19-33439
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering van een overeenkomst tot het ontwerpen en maken van een boekenkast met betrekking tot tekortkomingen en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiser en een gedaagde over de uitvoering van een overeenkomst voor het ontwerpen, maken en monteren van een boekenkast. De eiser heeft de gedaagde, een meubelmaker, in februari 2018 benaderd voor deze opdracht. Na het maken van productietekeningen en het accepteren van een offerte, ontstonden er problemen met de uitvoering. De eiser heeft meerdere keren ingebrekestellingen gestuurd en de gedaagde heeft niet voldaan aan de overeengekomen kwaliteitseisen, zoals de glansgraad van de afwerking en de hoogte van de rails. De eiser vordert schadevergoeding voor de tekortkomingen in de uitvoering van de overeenkomst. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de eiser niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, waardoor een overeengekomen korting vervalt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en heeft de gedaagde veroordeeld tot schadevergoeding aan de eiser. De vordering in reconventie van de gedaagde is afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7955984 CV EXPL 19-33439
uitspraak: 20 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. E.F.Q. van Dooren,
tegen
[gedaagde],
handelende onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. W.J. Robbe.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 26 juli 2019, met producties;
de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met één productie;
de conclusie van antwoord in reconventie;
het tussenvonnis van 1 oktober 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
de aantekeningen van de griffier dat de comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 23 januari 2020.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[gedaagde] handelt als meubelmaker.
2.2
[eiser] heeft [gedaagde] op 10 februari 2018 benaderd voor het maken van een ingebouwde boekenkast in zijn woonhuis. [gedaagde] heeft naar aanleiding van de door [eiser] overhandigde foto’s een productietekening gemaakt.
2.3
Op 2 maart 2018 ontvangt [eiser] de productietekening en de offerte. In de offerte staat een bedrag van € 4.689,97. [eiser] accepteert de offerte en voldoet op 5 maart 2018 de aanbetaling van € 1.406,70.
2.4
Op 10 maart 2018 ontvangt [eiser] de definitieve productietekeningen. In de begeleidende e-mail staat dat enkele meerprijzen worden geoffreerd. [eiser] laat per e-mail op 18 maart 2018 weten dat hij niet akkoord gaat met de meerprijs. Het veronderstelde meerwerk was volgens hem reeds onderdeel van de originele opdracht.
2.5
Op 9 april 2018 stuurt [eiser] een ingebrekestelling waarin hij [gedaagde] voor de laatste keer de mogelijkheid geeft om aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst te voldoen en te verklaren dat er geen meerwerk is. Zo niet, dan zal [eiser] de overeenkomst ontbinden en de aanbetaling terugvragen.
2.6
Op 14 april 2018 stuurt [gedaagde] naar [eiser] een reactie. In deze e-mail staat, voor zover hier van belang:
“Wij gaan uw kast leveren met korting die gelijk is aan de meerprijs, € 500,-, mits er voldaan wordt aan de overeengekomen vervolg betalingen. Graag willen wij een bevestiging van de productie tekening, die als bijlage is bijgevoegd. (…)
Als u de tekening nog zou willen bespreken dat kan natuurlijk ook altijd, bel dan even voor een afspraak. (…)”
2.7
Op 18 april 2018 stuurt [eiser] een reactie. Daarin staat, voor zover hier van belang:
“Mijn vrouw en ik hebben de opties bekeken en onze voorkeur gaat uit naar optie 1, opgetekend in de bijgeleverde productietekeningen. Voor ons is het vanzelfsprekend dat aan overeengekomen verplichtingen wordt voldaan. (…)”
2.8
Op 17 mei 2018 en 8 juni 2018 voldoet [eiser] de tweede en de derde termijnbetalingen. [gedaagde] voert de werkzaamheden op 11 juni 2018 en 6 juli 2018 uit. Hij instrueert [eiser] daarna om de kast gedurende 24 uur niet schoon te maken.
2.9
[eiser] schrijft [gedaagde] op 8 juli 2018 dat de hoogte van de rails op de boekenkast afwijkt van de ontwerptekeningen en de kast de onjuiste glansgraad bevat. Op 9 juli 2018 betaalt [eiser] de helft van de laatste termijnbetaling. Hij schort vijf procent van het totale bedrag op. Op 16 juli 2018 brengt [gedaagde] een bezoek aan [eiser]. [gedaagde] geeft daarbij aan dat het verplaatsen van de rails boorgaten oplevert in de kast en de wand boven de kastdeur. Hij betwist dat er een probleem met de glansgraad zou zijn.
2.1
[eiser] stuurt op 18 juli 2018 een ingebrekestelling waarin hij [gedaagde] voor de laatste keer in de gelegenheid stelt de gebreken aan de kast te herstellen. [gedaagde] laat [eiser] op 24 juli 2018 weten dat het bedrijf gesloten is van 25 juli 2018 tot en met 20 augustus 2018. Hij geeft aan zeker bereid te zijn in overleg te gaan en stelt voor op 21 augustus 2018 langs te komen. [eiser] schrijft in zijn reactie dat deze datum geen optie is.
2.11
Partijen hebben meermaals contact over het uitgevoerde werk. [eiser] schrijft in zijn e-mail van 16 oktober 2018 dat indien [gedaagde] niet uiterlijk 26 oktober 2018 is langs geweest en niet aangeeft wanneer herstelwerkzaamheden worden uitgevoerd, het gestelde in de tweede ingebrekestelling ten uitvoer wordt gebracht.
2.12
[eiser] schrijft in zijn e-mail van 16 november 2018 dat hij geen vertrouwen heeft in herstel door [gedaagde]. Hij stelt voor dat een derde partij overgaat tot herstel waarna [gedaagde] de kosten vergoedt. [gedaagde] gaat daar niet mee akkoord.

3..De vordering en het verweer in conventie

3.1
[eiser] vordert in conventie dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.454,05, te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente en subsidiair de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 5 oktober 2018, althans vanaf de dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en – voor het geval de voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede de nakosten.
3.2
Het gevorderde bedrag bestaat uit € 3.935,50 aan hoofdsom en € 518,55 aan buitengerechtelijke kosten.
3.3
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [gedaagde] heeft de boekenkast niet conform de overeenkomst opgeleverd. [eiser] heeft [gedaagde] de gelegenheid gegeven tot herstel van de gebreken. [gedaagde] heeft daar geen gebruik van gemaakt en dient dus de door de tekortkoming ontstane schade te vergoeden. De nakomingsvordering is omgezet in een vordering tot schadevergoeding.
3.4
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

4..De vordering en het verweer in reconventie

4.1
[gedaagde] vordert in reconventie dat [eiser] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 735,37, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, [eiser] daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag van algehele voldoening.
4.2
[gedaagde] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [eiser] heeft een bedrag van € 235,37 van de slotfactuur onbetaald gelaten. Aangezien [eiser] niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, is de door partijen overeengekomen korting van € 500,00 komen te vervallen.
4.3
[eiser] heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

5..De beoordeling

5.1
[gedaagde] heeft in opdracht van [eiser] een boekenkast op maat ontworpen, gemaakt en gemonteerd. Het betreft hier een overeenkomst van aanneming van werk.
In conventie
5.2
[eiser] stelt dat de boekenkast niet de juiste glansgraad heeft, de rails niet op de juiste hoogte is geplaatst en de trap te lang is en te ver de kamer in steekt. [gedaagde] heeft deze gebreken niet hersteld, hoewel hij daartoe volgens [eiser] wel in de gelegenheid is gesteld. Dit is door [gedaagde] betwist.
5.3
Om te beoordelen waaraan de kast op grond van de overeenkomst moet voldoen, moet de overeenkomst worden uitgelegd. In dat kader is doorslaggevend wat partijen over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij spelen onder meer de aard en de inhoud van de overeenkomst en de persoon van de opdrachtgever en de opdrachtnemer (aannemer) een rol.
Hoogglans
5.4
Partijen zijn op verzoek van [eiser] uitdrukkelijk overeengekomen dat bij de afwerking van de boekenkast gebruik zal worden gemaakt van hoogglanslak. [eiser] mocht dan ook verwachten dat de kast een hoogglans uitstraling zou hebben. Uit de glansmetingen van het Verf Advies Centrum blijkt dat de boekenkast niet de minimale glansgraad voor hoogglans haalt. Partijen zijn de exacte glansgraad weliswaar niet overeengekomen, maar dit is wel een sterke aanwijzing dat de kast er niet uitziet als met hoogglans afgewerkt. Het feit dat [gedaagde] wel gebruik heeft gemaakt van hoogglanslak, zoals hij tijdens de comparitie heeft uitgelegd, is niet voldoende. Hij had kunnen weten dat alleen het resultaat voor [eiser] van belang zou zijn. Nu de boekenkast niet de glans heeft die [eiser] mocht verwachten, is [gedaagde] in dat opzicht tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting.
5.5
Voor het aannemen van een tekortkoming die recht geeft op schadevergoeding is tevens vereist dat [gedaagde] in verzuim is. [gedaagde] betwist dat hij in verzuim is en voert aan dat hij meerdere keren heeft aangeboden in gesprek te gaan en de kast van een nieuwe laag hoogglanslak te voorzien.
5.6
Partijen hebben naar aanleiding van de e-mail van 8 juli 2018 (zie hierboven 2.9) met elkaar gesproken. [gedaagde] heeft toen niet aangeboden de kast opnieuw te lakken. [eiser] heeft daarna een ingebrekestelling (zie hierboven 2.10) gestuurd. [gedaagde] heeft in reactie daarop meermaals aangegeven dat hij bereid is in gesprek te gaan en zo nodig gebreken te herstellen. [eiser] heeft uiteindelijk in zijn e-mail van 16 oktober 2018 geschreven dat [gedaagde] tot 26 oktober 2018 bij hem langs kon komen. [gedaagde] is daar zonder verdere toelichting niet op ingegaan. Hij is daarom in verzuim komen te verkeren. [eiser] heeft zijn vordering tot nakoming bij brief van 16 november 2018 vervolgens omgezet in een vordering tot schadevergoeding, zodat [gedaagde] vanaf dat moment niet meer kon nakomen (artikel 6:87 BW). Dat [gedaagde] na 16 november 2018 nog heeft aangeboden de kast opnieuw te lakken, is daarom in juridische zin niet meer van belang.
5.7
[gedaagde] is verplicht de door de tekortkoming bij [eiser] veroorzaakte schade te vergoeden. Bij de begroting van de schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de huidige, door de tekortkoming ontstane situatie en de situatie indien sprake was van correcte afwerking van de kast.
5.8
[eiser] heeft in zijn brieven van 16 november 2018, 28 november 2018 en 21 januari 2019 geschreven dat hij vervangende schadevergoeding ter hoogte van in totaal € 1.560,00 zal vorderen. In deze procedure stelt hij zich op het standpunt dat de kosten voor herstel € 3.935,50 bedragen. Hij heeft niet uitgelegd waar deze substantiële verhoging in gelegen is. Daarom zal worden uitgegaan van het eerst genoemde bedrag. [eiser] heeft de opbouw van het bedrag van
€ 1.560,00 niet overgelegd waardoor niet inzichtelijk is welk deel van dit bedrag ziet op het herstel van de laklaag. De schade zal daarom op grond van artikel 6:97 BW worden geschat op € 400,00.
Traprails
5.9
Partijen zijn overeengekomen dat de boekenkast moest worden voorzien van een traprails. [eiser] stelt dat deze rails twaalf centimeter te hoog is geplaatst. Hij heeft ter onderbouwing verwezen naar de verhouding tussen de rails en de planken op de productietekeningen. De rails is echter alleen op de eerste overzichtstekening te zien. Deze tekening is niet voorzien van maatvoering en lijkt te zijn bedoeld om een impressie van het eindresultaat te geven. Op de daaropvolgende vier tekeningen staan de exacte maten van andere kastonderdelen, maar niet van de hoogte van de rails. Indien de precieze hoogte van de rails dermate belangrijk voor [eiser] was, had het op zijn weg gelegen dit in de tekeningen op te laten nemen of [gedaagde] daar anderszins op te wijzen. Dat heeft hij niet gedaan. De geringe afwijking in de hoogte van de rails op de overzichtstekening, maakt dan ook niet dat de kast niet beantwoordt aan de overeenkomst. De kast ziet er op dit punt nagenoeg hetzelfde uit als in het ontwerp. [eiser] heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij een trap wilde zoals bij een bibliotheekkast. Bij een dergelijke trap is volgens hem de rails altijd meer naar het midden gemonteerd. Als dit al juist is, partijen zijn dit in elk geval niet zo overeengekomen. [gedaagde] is ten aanzien van de rails dus niet tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen.
Trap
5.1
Partijen zijn voorts overeengekomen dat de kast zou worden voorzien van een trap. De geleverde trap is volgens [eiser] te lang en steekt te ver uit. In de overeenkomst staat niet expliciet hoe de trap geplaatst moet worden en hoe lang deze moet zijn. Dat neemt niet weg dat de trap wel moet voldoen aan de bij [eiser] gewekte verwachtingen. Op de overzichtstekening en het bovenaanzicht lijkt de trap een stuk minder ver de woonkamer in te staan. Daarnaast heeft de trap op de tekening minder treden. [gedaagde] kon op basis van de tekeningen niet tot op de centimeter bepalen hoe de trap eruit moest komen te zien, maar hij diende wel een daarmee vergelijkbaar resultaat te leveren. Dat heeft hij niet gedaan. [gedaagde] heeft niet uitgelegd waarom de geleverde trap meer treden heeft dan op de tekening. Daarnaast heeft [eiser] onweersproken gesteld dat de trap dusdanig ver in de woonkamer staat dat de kast vanaf de onderste treden niet goed kan worden bereikt. Ook als wordt aangenomen dat partijen overleg met elkaar hebben gevoerd ten tijde van het plaatsen van de trap, zoals [gedaagde] heeft verklaard, diende [gedaagde] nog steeds een met de tekening zo veel mogelijk overeenstemmend resultaat te leveren. De geplaatste trap beantwoordt dus niet aan de overeenkomst.
5.11
[eiser] heeft in zijn e-mail van 16 oktober 2018 melding gemaakt van de te ver uitstekende trap en heeft [gedaagde] aangespoord om langs te komen. [gedaagde] is daar niet op ingegaan. Hij is daarom ook op dit punt in verzuim komen te verkeren. Hij dient de door deze tekortkoming veroorzaakte schade dan ook te vergoeden. Vanwege de positionering van de treden kan de trap niet worden ingekort (de treden zouden dan niet meer horizontaal staan) en er zal dus een nieuwe trap moeten worden geplaatst. [gedaagde] heeft een prijsopgave van een met de productietekening vergelijkbare trap overgelegd. [eiser] heeft daartegen geen specifiek verweer gevoerd. De schade zal daarom worden geschat op het in de prijsopgave bij die trap genoemde bedrag van € 149,00.
5.12
Gelet op het bovenstaande is [gedaagde] een bedrag van in totaal € 549,00 aan schadevergoeding aan [eiser] verschuldigd. De kantonrechter begrijpt uit de dagvaarding dat [eiser] het op de slotfactuur ingehouden bedrag van € 235,37 met haar vordering wil verrekenen. Dat betekent dat een bedrag van € 313,63 zal worden toegewezen. De gevorderde expertisekosten voor de glansmeting (€ 341,22) zullen worden toegewezen. De kantonrechter acht voldoende aannemelijk dat de rapportage redelijkerwijs noodzakelijk was voor het vaststellen van aansprakelijkheid.
5.13
De gevorderde wettelijke handelsrente zal worden afgewezen nu deze over schadevergoeding niet is verschuldigd. De subsidiair gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
5.14
[eiser] maakt tevens aanspraak op een de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten. De buitengerechtelijke kosten zullen worden berekend aan de hand van het Besluit buitengerechtelijke incassokosten en de toewijsbare hoofdsom. Dat betekent dat een bedrag van € 98,23 toewijsbaar is.
In reconventie
5.15
Het restant van de slotfactuur (€ 235,37) is reeds in conventie verrekend. Dit bedrag zal daarom in reconventie worden afgewezen.
5.16
[naam eiser] stelt voorts dat partijen zijn overeengekomen dat een bedrag van € 500,00 als een korting zou worden verleend, indien [verweerder] de termijnbedragen tijdig zou betalen. Dat heeft hij niet gedaan. [verweerder] heeft betaling van het restantbedrag echter terecht wegens de geconstateerde tekortkomingen opgeschort. Dat hij de laatste termijn niet tijdig heeft betaald, kan hem dan ook niet worden tegengeworpen. Voor zover partijen dus een korting onder voorwaarden zouden zijn overeengekomen, is de voorwaarde niet vervuld omdat [verweerder] betaling mocht opschorten. Dit deel van de vordering wordt eveneens afgewezen.
Proceskosten
5.17
In conventie zal [gedaagde] in de proceskosten worden veroordeeld zoals hierna bepaald. In reconventie zullen de proceskosten worden gecompenseerd (elk van partijen draagt de eigen kosten) nu de conventie en de reconventie nauw met elkaar zijn verbonden.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
in conventie:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen € 753,08 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over 654,85 vanaf 26 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] vastgesteld op € 108,58 aan dagvaardingskosten, € 231,00 aan griffierecht en € 240,00 (twee punten) aan gemachtigdensalaris, te betalen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33945